Werkwijze

In het MER worden de effecten van het voornemen en de tracéalternatieven voor verschillende milieuthema’s vergeleken met de referentiesituatie. Dit is de situatie die zal ontstaan als er geen nieuwe waterwinning in Kruisland komt. De referentiesituatie omvat niet alleen de huidige situatie, maar ook geplande ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructurele maatregelen waarvan het redelijk zeker is dat ze gerealiseerd worden (autonome ontwikkelingen). Over deze ruimtelijke ontwikkelingen is bijvoorbeeld al een bestuurlijk besluit genomen of is de besluitvorming zo ver gevorderd dat het aannemelijk is dat het plan of project doorgaat.

De effecten worden bepaald voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase en worden aangegeven aan de hand van kwantitatieve en kwalitatieve effectscores. Afhankelijk van het milieuthema worden de effecten kwantitatief of kwalitatief bepaald. Er wordt gestreefd naar zo veel mogelijk kwantitatief onderzoek, waarbij berekeningen worden gedaan om de effecten te bepalen. Als kwantitatief onderzoek niet mogelijk is, worden de effecten bepaald op basis van beoordeling door specialisten. Dit is kwalitatief onderzoek.

Na de effectbeoordeling van de voorgenomen activiteit en de tracéalternatieven worden in het MER maatregelen beschreven die negatieve effecten kunnen voorkomen of beperken. Ook wordt eventueel benodigde compensatie uitgewerkt. Deze mitigerende maatregelen worden toegevoegd aan het Voorkeursalternatief. Daarnaast wordt in het MER aangegeven of er belangrijke kennis of informatie mist en of dat invloed kan hebben op de effectbeoordeling.

In het MER wordt ook een aanzet opgenomen voor het monitorings- en evaluatieprogramma. Daarmee worden beschreven effecten zowel in de aanleg- als gebruiksfase gemeten.