Hydrologisch systeem
Grondwatersysteem
Het gebied rond Kruisland maakt deel uit van het KRW-grondwaterlichaam Zand-Maas. Dit grondwaterlichaam strekt zich uit van West-Brabant tot aan Midden-Limburg. Voor de KRW is beoordeeld of geen verslechtering optreedt wat betreft de toestand in kwantiteit en kwaliteit.
Kruisland ligt relatief laag op de overgang van het zandgebied naar het kleigebied. Figuur 9‑1 geeft een schematisch beeld van de geohydrologische opbouw van de bovenste 60 meter in West-Brabant. Het profiel loopt vanaf het hoger gelegen zuiden van het Brabants Massief over de stad Roosendaal, de voorgenomen winlocatie Kruisland naar het poldergebied in het noorden.

Figuur 9‑1: Schematische weergave van de geohydrologie van West-Brabant met de richting van de grondwaterstroming
In het zuiden liggen stuifzanden van de Boxtelformatie aan het oppervlak; in het noorden komen de Stramproy zanden ondiep voor. Naar het noorden toe wordt de afdekkende holocene kleilaag steeds dikker. Veen is voor een groot deel weggegraven, maar komt nog steeds in deze geologische laag voor.
Grondwater infiltreert op de hogere gronden en stroomt regionaal van zuid naar noord. Globaal is het gebied ten zuiden van Kruisland een infiltratiegebied (met uitzondering van beekdalen zoals de Molenbeek) en ten noorden hiervan een kwelgebied en peilbeheerst. De dikte en weerstand van de Waalreklei bepaalt de mate waarin grondwater van het ene naar het andere watervoerende pakket kan stromen. De dikte van de Waalreklei verschilt per locatie. Ten zuiden van Roosendaal is de laag vrij dun of ontbreekt plaatselijk geheel. Op deze plaatsen zijn het diepere en ondiepe watervoerende pakket met elkaar verbonden.
Met het grondwatermodel (zie bijlage A1) zijn de huidige grondwaterstanden en kwel- en infiltratiefluxen berekend. In bijlage A1 zijn kaarten met de berekende grondwaterstanden en kwel- en infiltratiefluxen opgenomen. De grondwaterstand is berekend voor de GVG (gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand), GLG, en GHG (gemiddeld hoogste grondwaterstand).
In de berekende voorjaarsgrondwaterstand zijn goed de verschillende landschapstypes te herkennen. De hoge gronden zoals de Brabantse Wal en de Rucphense bossen hebben diepe grondwaterstanden, dieper dan 1,5 meter onder maaiveld. De natte gebieden zijn ook goed herkenbaar: de beekdalen in het zuiden (Turfvaart, Molenbeek) en de westrand van de Brabantse Wal. Ook de Naad van Brabant, de overgang van zand naar kleigebied, is herkenbaar, in deze zone zijn de grondwaterstanden hoger dan het poldergebied ten noorden hiervan. Grondwater in het poldergebied zit vaak dieper dan 1 meter onder maaiveld ten gevolge van drainage.
In de gemiddelde zomersituatie (gerepresenteerd door de GLG) zakken de grondwaterstanden diep weg. Alleen in de beekdalen, kreken en kwelgebieden zijn de grondwaterstanden hoger dan een 0,5 meter onder maaiveld. In een gemiddelde wintersituatie (gerepresenteerd door de GHG) zit het grondwater dicht bij maaiveld, met uitzondering van de hoger gelegen zandgebieden, zoals de Brabantse Wal en de Rucphense bossen.
Definitie kwel
Kwel is gedefinieerd als een opwaartse flux van grondwater naar de bovenste grondlagen. Dit water wordt afgevoerd door het oppervlaktewatersysteem, zoals de beken, vaarten, kreken en de poldergebieden. In de gebieden waar drainage ontbreekt, wordt water toegevoegd aan het grondwatersysteem.
Oppervlaktewatersysteem
Oppervlaktewater stroomt globaal van de zandgronden in het zuiden via de kleipolders naar de grote oppervlaktewateren, zoals het Hollandsch Diep en het Volkerak-Zoommeer. Alle beken en waterlopen in de omgeving van Kruisland zijn gestuwd en gekanaliseerd. Voor het peilbeheerst gebied hanteert het waterschap vaste zomer- en winterpeilen met een marge. Deze peilen zijn vastgesteld in het peilbesluit Steenbergen-Brabantse Wal (Waterschap Brabantse Delta, 2019). In peilvak Kruisland is het winterpeil vastgesteld op NAP -1,95 meter en het zomerpeil op NAP -1,65 meter . Dit tegennatuurlijke peil (hoog in de zomer, laag in de winter) is gericht op de primair landbouwkundige functie van het gebied.

Figuur 9‑2: Oppervlaktewatersysteem
In het zandgebied ten zuiden en westen van Roosendaal liggen de beekdalen van de Smalle Beek, Rissebeek en Molenbeek (zie Figuur 9‑2). Veel van de bovenlopen van de beken zijn ge- of vergraven en vonden hun ‘oorsprong’ in natte heide- en/of moerasgebieden. De Molenbeek heeft de meeste natuurwaarden en heeft nog deels een meanderende loop. In het zandgebied liggen enkele vennen, waaronder het Rozenven, ten zuiden van Roosendaal.
Ten noorden van Roosendaal gaat de Molenbeek over in de (Nieuwe) Roosendaalsche Vliet en later de Steenbergsche Vliet die in westelijke richting stroomt en uitkomt in het Volkerak-Zoommeer. De Roosendaalsche Vliet ligt even ten oosten van de voorgenomen nieuwe drinkwaterwinning Kruisland. Het watersysteem van de Roosendaalsche Vliet en de Dintel zijn verbonden met het Mark-Vlietkanaal.
De Ligne zorgt voor de afwatering van het gebied rond Halsteren, Bergen op Zoom en het landelijk gebied ten westen en ten zuiden van Moerstraten. De Ligne stroomt door het natuurgebied Halsters Laag en watert bij Steenbergen af op de Steenbergsche Vliet.
De gebieden rond Wouw waterden oorspronkelijk via de Smalle Beek en vervolgens de Brandsche beek af op de Polder Kruisland. Maar vanwege wateroverlast werd de Smalle beek in de zeventiende eeuw verlegd en aangesloten op de Boomvaart om zo het water naar de Steenbergsche Vliet te leiden. Sinds ongeveer de eind jaren ’80 van de vorige eeuw watert de Smalle beek af via de Brandsche Beek naar de polder Kruisland. Afvoer via de Boomvaart vindt niet meer plaats.
In het West-Brabantse zeekleigebied liggen kreekrestanten. De Cruijslandse Kreken is de verzamelnaam voor meerdere kreken ten westen van Kruisland. Belangrijkste natuurgebied hierbinnen is De Roode Weel, gelegen vlak bij het uitstroompunt in de Steenbergsche Vliet.
De Cruijslandse Kreken (met als onderdeel de Smalle Beek), de Ligne en de Molenbeek zijn KRW-‑waterlichamen. In deze waterlichamen zijn er nog opgaven voor het halen van de KRW-‑doelstellingen in 2027. Dit heeft te maken met de waterkwaliteit, zoals de belasting met nutriënten, en de waterkwantiteit, zoals onvoldoende stroming of een ongeschikt peilbeheer. De waterkwaliteit is in de tussentijdse KRW-factsheet (IHW, 2024) bepaald. De hoeveelheid fosfor en stikstof totaal is als matig beoordeeld. De overige fysisch-chemische parameters voldoen. Het eindoordeel van de fysisch chemische parameters is dat de toestand in 2024 matig is.
Autonome ontwikkelingen
Door klimaatverandering en de stijging van de zeespiegel veranderen de natuurlijke waterstromen. Dit heeft invloed op de waterbalans en de verdeling van het brak/zout grensvlak in de diepe ondergrond. Uit berekeningen op landelijke schaal blijkt dat het effect van zeespiegelstijging op de diepe stijghoogte en daarmee het brak-zout grensvlak klein is in West-Brabant (Deltares, 2022b). Ook wordt in het gebied steeds meer grondwater onttrokken voor de beregening van landbouwgewassen en besproeiing van particuliere tuinen en vullen van zwembaden. De verwachting is dat deze ontwikkeling zich voortzet, tenzij er strengere vergunningseisen worden opgesteld.
De onttrekkingen nader bekeken
Figuur 9‑3 geeft de totaal onttrokken hoeveelheid grondwater per jaar in de provincie Noord-Brabant voor de drinkwatervoorziening, industrie en beregening voor landbouw. In de Draagkrachtstudie (Royal HaskoningDHV & Deltares, 2017) zijn de gemiddelde hoeveelheden onttrokken grondwater voor de periode 2009-2016 bepaald:
-
199 miljoen m3/jaar onttrekking ten behoeve van de drinkwatervoorziening (door Brabant Water en Evides);
-
21 miljoen m3/jaar onttrekking door de industrie en infrastructuur. Het gaat om grote onttrekkingen zoals Heineken, maar ook onttrekkingen voor kleinere bedrijven of infrastructuur;
-
35 miljoen m3/jaar onttrekking voor de beregening van landbouwgewassen. Het betreft een gemiddelde voor de periode 2009-2016. De laatste jaren was de hoeveelheid onttrokken grondwater aanzien groter. In erg droge zomers stijgt deze hoeveelheid boven de 100 miljoen m3/jaar onttrekking. Onttrekking vindt geconcentreerd plaats in enkele maanden tijdens het groeiseizoen.
Uit Figuur 9‑3 blijkt dat de totale hoeveelheid onttrokken grondwater voor de drinkwatervoorziening sinds 2000 ongeveer op een gelijk peil is gebleven. Deze figuur is gebaseerd op de Draagkrachtstudie (Royal HaskoningDHV & Deltares, 2017) en aangevuld met actuele data van onttrekkingen. De hoeveelheid onttrokken grondwater door de industrie is sterk gedaald en de onttrekking voor beregening is gestegen. Er is een risico dat de totale hoeveelheid onttrokken grondwater stijgt in de toekomst door klimaatverandering (drogere zomers met meer beregening) in het geval dat de regelgeving voor beregening niet voldoende wordt aangescherpt.

Figuur 9‑3: Totaal onttrokken hoeveelheid grondwater per jaar ten behoeve van de drinkwatervoorziening, industrie (geregistreerd vanaf 1975) en beregening voor landbouw (geregistreerd vanaf 2000)
Bovenstaande hoeveelheden zijn gebaseerd op de opgaven door provincie en waterschap. In deze balans ontbreken de kleine (particuliere) onttrekkingen, omdat ze onbekend zijn. Onttrekkingen met een pompcapaciteit kleiner dan 10 m3/uur hoefden tot 2023 niet geregistreerd te worden in de provincie Noord-Brabant. Sinds 1 september 2023 bestaat er een meldplicht voor alle bestaande kleine grondwaterputten. Het gaat dan om onder andere de besproeiing van tuintjes, sportvelden, het vullen van zwembaden en drinkwater voor vee. Alle gebruikers, van particulieren en bedrijven tot boeren en gemeenten, is gevraagd hun put online bij de waterschappen te registreren. Bij Waterschap Brabantse Delta zijn tot en met september 2024 circa 9.000 kleine grondwaterputten aangemeld, wat meer was dan verwacht. De locaties van deze putten mogen niet gedeeld worden, maar het gaat om ongeveer 10 putten in een straal van 2,5 km om winning Kruisland heen. De putten staan op beperkte diepte, vaak ondieper dan 10 meter, de grootste diepte is 30 meter onder maaiveld.
De registratie is pas net gestart en er is nog niet een beeld van de hoeveelheid onttrokken grondwater in de provincie. Daarom moet gebruik worden gemaakt van schattingen. Door Deltares (2010) is geschat dat er in de provincie Noord-Brabant 20 tot 28 miljoen m3 wordt onttrokken door de kleine onttrekkers, die buiten de registratie vallen:
-
Huishoudelijk gebruik: 5-8 miljoen m3 per jaar;
-
Veedrenking: 14-18 miljoen m3 per jaar;
-
Klein industrieel gebruik: 1-2 miljoen m3 per jaar.
Het betreft een ruwe schatting. In het rapport zijn aanbevelingen gedaan om deze schatting te verbeteren. In de afgelopen 14 jaar zijn voor zover bekend bij de opstellers van dit MER nog geen betere analyses uitgevoerd.