Effecten op het watersysteem

Beleid, wet- en regelgeving

KRW

De KRW bevat een algemeen beschermingsregime om de goede toestand van zowel oppervlaktewater als grondwater te bereiken en behouden. Daarnaast zijn in deze richtlijn ook bepalingen opgenomen specifiek voor drinkwaterbronnen. Om de doelen te halen moeten maatregelen worden genomen; deze zijn opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen (SGBP’s).

Waterbeheerprogramma

In het Waterbeheerprogramma staat hoe het waterschap haar taken in de periode 2022-2027 uitvoert. Met het Waterbeheerprogramma werkt het waterschap samen met andere organisaties aan een klimaatbestendig en veerkrachtig waterbeheer. De kerntaken van het waterschap staan centraal: bescherming tegen overstromingen en zorgen voor schoon en gezond water dat voldoende voorhanden is.

Regionaal Water en Bodemprogramma 2022-2027

In het RWP worden de provinciale doelen en maatregelen beschreven ten aanzien van voldoende water, schoon water, vitale bodem en klimaatadaptatie. Een van de doelen is het herstel van de grondwaterlichamen, althans het creëren van een balans tussen aanvulling en onttrekking.

Onderzoeksmethodiek

De effecten zijn gebaseerd op de hydrologische modelberekeningen. Voor een beschrijving van het hydrologische model wordt verwezen naar bijlage A1.

11.1.1 Invloed op KRW-grondwaterlichaam Zand-Maas

Referentiesituatie

In de referentiesituatie wordt grondwater onttrokken uit het grondwaterlichaam Zand-Maas voor de drinkwatervoorziening, industrie, landbouw en overige doeleinden. De huidige toestand van het KRW-grondwaterlichaam Zand-Maas is goed. Volgens de KRW mag er geen verslechtering optreden van de situatie, ofwel de stijghoogten mogen geen significante daling ondergaan na inwerkingtreding van de KRW in 2000. De provincie heeft een plafond van 250 miljoen m3 per jaar gesteld voor provinciale onttrekkingen om de toestand van het KRW-grondwaterlichaam goed te houden. In deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op de effecten op de stijghoogten (waterbalans) van het grondwaterlichaam Zand-Maas. Naast effecten op de waterbalans zijn er nog meer onderdelen die relevant zijn voor de toetsing van het KRW-grondwaterlichaam: effecten op de chemische toestand, intrusies van zout water, grondafhankelijke oppervlaktewater, grondwaterafhankelijke terrestrische ecosystemen en bestaande winningen voor menselijke consumptie. In hoofdstuk 8 wordt nader toegelicht waar in dit MER wordt ingegaan op deze onderdelen.

Waterbalans KRW Zand-Maas

De winning Kruisland ligt in het grondwaterlichaam Zand-Maas dat zich uitstrekt van West-Brabant tot Midden-Limburg (zie Figuur 11‑1). Het betreft een groot gebied (6.277 km2) en een groot volume omdat de watervoerende pakketten tientallen tot meer dan 100 meter dik zijn. In de Centrale Slenk worden de watervoerende pakketten zelfs meerdere honderden meters dik, hier is een apart diep KRW-grondwaterlichaam afgebakend: Maas Slenk-Diep. Dit grondwaterlichaam ligt onder het grondwaterlichaam Zand-Maas.

De grondwaterbalans voor het grondwaterlichaam Zand-Maas is uitgewerkt door Arcadis (Arcadis, 2008) en opgenomen in de beschrijving van het conceptuele model voor Zand-Maas (RIVM & Deltares, 2010) (zie Tabel 11‑2). De waterbalans is sluitend op langere termijn. Dat betekent dat de hoeveelheid water wat het systeem in komt even groot is als de hoeveelheid water wat er uitgaat. Het kleine verschil in de tabel tussen in- en uitgaande waterbalansposten (26 miljoen m3/jaar) is mogelijk verklaarbaar omdat de horizontale instroming is verwaarloosd in de balans. De hoeveelheid infiltrerend oppervlaktewater lijkt in deze balans aan de erg hoge kant.

Tabel 11‑2: Waterbalans Zand-Maas (Arcadis, 2008)

Figuur 11‑1: Conceptueel 3D-model van het KRW-grondwaterlichaam Zand-Maas (IHW, 2022)

In de studie Draagkracht is specifiek voor de provincie Noord-Brabant opnieuw gekeken naar de waterbalans (Royal HaskoningDHV & Deltares, 2017). In de Draagkrachtstudie zijn de balansen uitgerekend met het Brabantmodel voor de periode 2009-2016. De grondwateraanvulling in die periode komt overeenkomt met de langjarig gemiddelde grondwateraanvulling en is daarmee ook een goede referentie voor de veranderingen als gevolg van de winning Kruisland. De periode 2018-2022 was aanzienlijk droger, terwijl 2023-2024 erg nat was. In de Draagkrachtstudie is gebruik gemaakt van meer recente gegevens dan de waterbalans uit 2008, maar er is alleen naar de provincie Noord-Brabant gekeken met een onderverdeling in vijf deelgebieden. Vrijwel de gehele provincie Noord-Brabant ligt in het grondwaterlichaam Zand-Maas, met uitzondering van de Brabantse Wal (stroomgebied Schelde) en het diepe gedeelte van de Centrale Slenk (Slenk-Diep). De waterbalans van Noord-Brabant geeft daarom een goed beeld van de waterbalans van Zand-Maas in het Brabantse gedeelte.

Tabel 11‑3: Waterbalans Noord-Brabant (Royal HaskoningDHV & Deltares, 2017)

Figuur 11‑2: Waterbalans in huidige situatie (in miljoen m3/jaar) voor vijf deelgebieden in Noord-Brabant (Royal HaskoningDHV & Deltares, 2017, legenda: zie Figuur 11‑ 3)

Figuur 11‑3: Waterbalanstermen

  1.  Grondwateraanvulling (neerslag minus actuele verdamping).

  2. Drainage van grondwater naar het oppervlaktewater.

  3. Infiltratie van oppervlaktewater naar het grondwater. Dit is alleen van toepassing op waterlopen die water kunnen aanvoeren. Daarom is dit als een aparte post beschouwd.

  4. Horizontale instroom uit andere deelgebieden of van buiten de provincie.

  5. Verticale uitstroom naar het volgende watervoerende pakket. Een negatieve flux hier betekent dat er sprake is van netto opwaartse stroming.

  6. Horizontale uitstroom naar andere deelgebieden of de provincie uit.

  7. Grondwateronttrekking gesommeerd voor alle onttrekkingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, industrie en beregening

  8. De posten 8 tot en met 11 in het volgende watervoerende pakket zijn in overeenstemming met het eerste watervoerende pakket uitgewerkt.

Uit Tabel 11‑3 volgt dat de grondwateraanvulling (1.686 miljoen m3/jaar) in de periode 2009-2016 veel groter is dan de grondwateronttrekkingen (255 miljoen m3/jaar). Het overschot aan water wordt afgevoerd door het oppervlaktewater, zoals de sloten, beken en rivieren.

Beoordelingsmaatlat

Tabel 11‑4: Beoordelingsmaatlat KRW-grondwaterlichaam in de gebruiksfase

Effectbeschrijving en -beoordeling in de gebruiksfase

Met de nieuwe winning Kruisland neemt de waterbalanspost Grondwateronttrekkingen toe met 3,5 miljoen m3/jaar. Het aandeel extra onttrokken grondwater voor de nieuwe winning Kruisland is ongeveer 1% ten opzichte van de totale hoeveelheid onttrokken grondwater in Noord-Brabant (255 miljoen m3/jaar).

Zoals beschreven in paragraaf 9.1 dalen de stijghoogten en grondwaterstanden en neemt de drainage door oppervlaktewater af. De afname van drainage door oppervlaktewater is globaal gelijk aan de 3,5 miljoen m3/jaar die wordt onttrokken. Dan stelt zich een nieuwe balans in waarbij er nog steeds evenwicht is tussen aanvulling en onttrekking. Pas als de onttrekking groter wordt dan de aanvulling, treedt er een situatie op waarbij de stijghoogten blijven dalen en het watervoerend pakket wordt leeg getrokken (‘mining’). Maar deze situatie is ver weg in Nederlandse omstandigheden met een groot neerslagoverschot.

Invloed op de goede toestand van de grondwaterkwantiteit

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de waterbalanstest (onderdeel 1). De overige onderdelen (onderdelen 2 t/m 6) die bepalend zijn voor de beoordeling van de toestand van het grondwater zijn nader toegelicht in beschreven in paragraaf 8.6.

Met de waterbalanstest wordt de goede toestand van de grondwaterkwantiteit in het grondwaterlichaam Zand-Maas bepaald. In het Protocol voor toestand- en trendbeoordeling van grondwaterlichamen KRW is deze test uitgewerkt (LWG, 2019). De waterbalanstest omvat twee elementen:

  1. Bepalen van de beschikbare grondwatervoorraad.
    Het bepalen van de beschikbare grondwatervoorraad vindt plaats aan de hand van een waterbalansberekening per grondwaterlichaam. Het doel van de test is om te beoordelen of de grondwatervoorraad als gevolg van onttrekkingen niet significant afneemt en zodanig van omvang is dat de afvoer naar oppervlaktewateren en beschikbaarheid van water voor terrestrische natuur voldoende is om de ecologische doelen in oppervlaktewateren en terrestrische natuur te realiseren.
    In 2013 is deze test uitgevoerd voor alle grondwaterlichamen in Nederland (Deltares, 2013). Hierbij is gebruik gemaakt van het landsdekkend grond- en oppervlaktewatermodel van Nederland, het NHI (Nationaal Hydrologisch Instrumentarium). De uitkomst van deze test was dat de toestand van het grondwaterlichaam Zand-Maas goed is (zie Tabel 11‑5). De beschikbare grondwatervoorraad (636 miljoen m3/jaar) is groter dan de hoeveelheid onttrokken grondwater (261 miljoen m3/jaar). Daarbij wordt opgemerkt dat de benodigde hoeveelheid grondwater voor terrestrische natuur (EFN) waarschijnlijk een onderschatting is: er wordt berekend hoeveel water er nu naar natuurgebieden en oppervlaktewater stroomt en niet hoeveel water er in de gewenste situatie stroomt naar deze gebieden. Per definitie komt dit deel van de waterbalanstest met deze werkwijze op een goede toestand uit. De invloed van de nieuwe winning in Kruisland verandert de uitkomst van deze test niet.

  2. Een trendanalyse in stijghoogten.
    Volgens de KRW mag er geen significante verslechtering optreden van de situatie, ofwel de stijghoogten mogen geen significante daling ondergaan na inwerkingtreding van de KRW in 2000. Hiervoor is een vast KRW-meetnet gedefinieerd waarin de stijghoogte wordt gemeten.
    Om de zes jaar wordt een analyse uitgevoerd om te controleren of er sprake is van een significant dalende trend ten opzichte van 2000. Als dit het geval is, wordt het grondwaterlichaam in slechte toestand verklaard. Of een trend significant is, wordt volgens het protocol overgelaten aan het oordeel van de provincies op basis van locatie specifieke criteria (maatwerk).
    In de praktijk wordt dit gedaan met een statistische analyse. Er wordt gecorrigeerd voor variaties in weersinvloeden, schommelingen in neerslag en verdamping worden uit de meetreeks gefilterd. De analyse vindt plaats in blokken van zes jaar met als referentiesituatie ‘2000’ gebaseerd op metingen uit de periode 2000-2006. Vervolgens wordt elke zes jaar gecontroleerd of de gemeten stijghoogten onder het referentieniveau komen. De laatste toestandsbeoordeling in het SGBP 2022-2027 is gebaseerd op de metingen in 31 meetpunten in de periode 2012-2017. Van deze 31 meetpunten hadden twee meetpunten en significante verlaging in stijghoogten en één meetpunt een significante verhoging ten opzichte van de referentieperiode. Een van deze dalende trends is te verklaren door de toename van de drinkwaterwinning Luyksgestel. Voor vijf meetpunten kon geen betrouwbaar tijdreeksmodel worden opgesteld (zie Figuur 11‑5). Gemiddeld is er voor het KRW-grondwaterlichaam Zand Maas geen sprake van een trendverandering, de stijghoogten zijn weinig veranderd ten opzichte van de referentieperiode. De voorwaarde van dit deel van de waterbalanstest betekent dat de totale hoeveelheid grondwateronttrekking niet zodanig mag toenemen dat ten opzichte van de periode 2000-2005 de stijghoogten significant dalen.
    Het gaat dus om de optelsom van alle onttrekkingen uit het grondwaterlichaam, want de KRW maakt geen onderscheid in de toepassing van het water of het bevoegd gezag. Om de kwantitatieve toestand van het grondwaterlichaam goed te houden, heeft de provincie Noord-Brabant voor de provinciale onttrekkingen (ten behoeve van drinkwater en industrie) een plafond van 250 miljoen m3 per jaar gesteld. De nieuwe winning Kruisland van 3,5 miljoen m3/jaar past binnen het provinciale plafond van 250 miljoen m3 per jaar. Daarmee wordt voldaan aan de beleidsregels van de provincie Noord-Brabant. Zoals hiervoor beschreven en weergegeven in Figuur 9‑3 is de hoeveelheid onttrokken grondwater voor de drinkwatervoorziening sinds 2000 ongeveer op een gelijk peil gebleven in de periode 2000-2017. De KRW-trendanalyse voor de periode 2018-2023 wordt momenteel uitgevoerd door de provincie Noord-Brabant. De uitkomsten van deze analyse zijn nog niet bekend.

Tabel 11‑5: Uitkomst van waterbalanstest voor grondwaterlichaam Zand-Maas (Deltares, 2013)

Figuur 11‑4: Resultaat KRW-trendanalyse stijghoogten voor de periode 2012-2017 ten opzichte van de periode 2000-2006 in grondwaterlichamen Zand Maas en Krijt Maas. De reeksen zonder betrouwbaar tijdreeksmodel zijn omcirkeld (KWR, 2020b)

Figuur 11‑5: Resultaat KRW trendanalyse Zand Maas. De y-as is het gewogen gemiddelde van de stijghoogte ten opzichte van de gemiddelde stijghoogte in de referentieperiode (2000-2005). Blauwe lijn: gemiddelde verschil t.o.v. referentieperiode. Rode gestippelde lijnen geven het 95 % betrouwbaarheidsinterval (KWR, 2020b)

Verwachte effect van de winning Kruisland

De nieuwe winning Kruisland heeft invloed op de totale hoeveelheid grondwateronttrekking en daarmee een effect op de stijghoogten in West-Brabant. Het effect op de gemiddelde verandering in stijghoogten is uitgerekend met het geohydrologisch model voor Kruisland. In grondwaterlichaam KRW Zand Maas liggen 31 meetpunten (zie Figuur 11‑4). Hiervan liggen er 28 zo ver weg, tot in Oost-Brabant en Limburg, dat er geen effect is op de stijghoogte. Voor de andere drie peilbuizen is het effect 1,3 tot 8,5 cm (zie Tabel 11‑6). Peilbuis B43G0390 ligt het meest nabij winning Kruisland, maar heeft een relatief beperkt effect (1,3 cm). Dit ligt aan de ligging van het filter. De andere twee filters staan in diepere lagen en hier zijn de effecten groter. We zijn er nu van uitgegaan dat alle 31 meetlocaties even zwaar meewegen in de analyse voor de KRW. In dat geval is het gemiddelde effect op het gehele grondwaterlichaam Zand Maas 3,3 mm. Dit is een klein effect en zal binnen de bandbreedte van het betrouwbaarheidsinterval vallen (zie Figuur 11‑5). De winning Kruisland geeft dus wel een verlaging in stijghoogten, maar op de schaal van het KRW-grondwaterlichaam Zand-Maas is deze verlaging niet significant.

Tabel 11‑6: Berekende verandering in gemiddelde stijghoogte ten gevolge van winning Kruisland in drie nabijgelegen meetpunten van het KRW meetnet Zand Maas

Stijghoogten in het KRW-grondwaterlichaam Zand-Maas mogen niet significant dalen ten opzichte van de KRW-referentieperiode 2000-2005. Deze analyse wordt uitgevoerd voor het gehele KRW-grondwaterlichaam KRW-Maas, dat zich uitstrekt van West-Brabant tot Midden-Limburg. Dit wordt gecontroleerd met een meetnet dat de stijghoogten meet. Eens in de zes jaar wordt een analyse uitgevoerd voor de KRW om te controleren of er significante dalingen in stijghoogten zijn opgetreden.

De verwachte verandering in daling van stijghoogten in het KRW meetnet Zand-Maas is met het grondwatermodel berekend. Naar verwachting verandert de toestand van het grondwaterlichaam Zand-Maas pas van goed in slecht als de stijghoogten met meer dan 5 cm dalen in het gehele grondwaterlichaam. De berekende gemiddelde daling in stijghoogten ten gevolge van winning Kruisland bedraagt 3,3 mm. Dit is een veel kleinere daling. Omdat er sprake is van een lichte daling van de stijghoogte (minder dan 2,5 cm), is het effect beoordeeld als licht negatief (-).

Mitigerende maatregelen

Mitigerende maatregelen zijn niet van toepassing.

11.1.2 Invloed op wateraanvoerbehoefte poldersysteem

Referentiesituatie

De poldergebieden hebben een vast zomer- en winterpeil en worden van water voorzien vanuit het hoofdwatersysteem (Hollands Diep) en via het Mark-Dintel-Vliet boezem. In de winter is er een neerslagoverschot en wordt er water uitgelaten uit het systeem. In de zomer is er een neerslagtekort en wordt er vaak water ingelaten om het watersysteem op peil en van goede kwaliteit te houden als de natuurlijke kwel onvoldoende is om voor deze watertoevoer te zorgen. Het hoofddoel van het waterschap is het peilbeheerst gebied weerbaar te houden tegen perioden van droogte met wateraanvoer, maar hierbij de afhankelijkheid van het hoofdwatersysteem niet verder te laten toenemen.

De meeste inlaten in de poldergebieden worden niet bemeten door waterschap Brabantse Delta en vele gebieden worden gevoed door meer dan één inlaat. De polders zijn gedimensioneerd op een maximale aanvoer van 0,3 l/s/ha. Voor de Oude Prinslandse Polder zijn wel gegevens bekend van de hoeveelheid inlaatwater uit inlaat Brooijmans. Hier wordt ongeveer deze hoeveelheid inlaatwater gerealiseerd.

Beoordelingsmaatlat

Tabel 11‑7: Beoordelingsmaatlat wateraanvoer behoefte poldersysteem in de gebruiksfase

Effectbeschrijving en -beoordeling in de gebruiksfase

Door de voorgenomen nieuwe drinkwaterwinning Kruisland neemt de toestroming van basisafvoer vanuit het grondwater naar het oppervlaktewater af. Met het grondwatermodel is bepaald wat de procentuele afname is in grondwaterstroming naar het oppervlaktewatersysteem (basisafvoer) in het zomerseizoen (1 april – 1 oktober). Het zomerseizoen is namelijk maatgevend, omdat er dan watertekorten kunnen optreden.

De analyse is uitgevoerd voor de poldergebieden die om Kruisland heen liggen (zie Figuur 11‑6) en waar een effect in verandering van aanvoer van grondwater naar de waterlopen wordt berekend (zie paragraaf 10.2).

Figuur 11‑6: Poldergebieden rond Kruisland

Tabel 11‑8: Relatie tussen inlaatpunt en achterliggende polders

Het gaat om 31 poldergebieden (8.659 ha) die door meer dan 14 verschillende inlaten van water worden voorzien (zie Tabel 11‑8). Voor de polders is berekend wat de behoefte is aan extra inlaatwater. Dit wordt bepaald door de vermindering in toestroming van grondwater. De extra behoefte aan inname van oppervlaktewater voor beregening is verwaarloosbaar op de waterbalans (zie paragraaf 10.5). De toename voor beregening ten gevolge van winning Kruisland is namelijk minder dan 1%.

Tabel 11‑9 geeft een overzicht van waterbalansposten per poldergebied. Deze posten zijn als volgt bepaald:

  • De ontwerp inlaatbehoefte aan water gebaseerd op een watervraag van 0,3 l/s/ha (voor het gehele oppervlakte van de polder);

  • In werkelijkheid kan niet altijd water worden ingelaten. De werkelijke inlaat per polder is gebaseerd op een hoeveelheid van 0,14 l/s/ha, de gemiddelde inlaat door inlaat Brooijmans. Dit is ook als maat gebruikt voor de andere polders;

  • De huidige toestroming uit grondwater naar het oppervlaktewater. Dit is berekend uit het grondwatermodel voor een gemiddelde zomersituatie;

  • De afname van toestroming uit grondwater naar het oppervlaktewater ten gevolge van winning Kruisland. Dit is berekend uit het grondwatermodel voor een gemiddelde zomersituatie;

  • De procentuele afname van de beschikbaarheid van water. Dit is berekend door de afname in toevoer van grondwater naar het oppervlaktewater te relateren aan de huidig gemiddelde inlaat.

Tabel 11‑9: Inlaatbehoefte per inlaatgebied en toename inlaatbehoefte in de zomer ten gevolge van winning Kruisland

De gemiddelde toename aan inlaatwater in de zomer bedraagt 3% (zie Tabel 11‑9). De toename aan waterbehoefte wordt zowel veroorzaakt door minder toestroming van grondwater als door meer infiltratie van oppervlaktewater naar het grondwater. Niet alle polders ontvangen namelijk netto toestromend grondwater. Als de huidige toestroming een negatief getal bevat in Tabel 11‑9, dan verliezen deze polders netto oppervlaktewater aan het grondwatersysteem. Dit treedt vooral op voor het deelgebied Haven Steenbergen en Hevel Boomvaart.

De grootste absolute toename in waterbehoefte is nodig voor de inlaatpunten van de polders Kruisland en Roode Weel: ongeveer 15 l/s. De inlaatpunten Brooymans, De Ever en Heerjansland hebben ongeveer 7 l/s extra water nodig; voor de overige inlaatpunten is dit kleiner dan 2 l/s. De grootste absolute toename in water treedt op bij inlaatpunten Kaas&Brood en Bovensas (9 tot 10 %).

In geval dit mogelijk is kan gebruik worden gemaakt van de bestaande inlaatpunten om meer water in te laten. De beschikbaarheid aan voldoende oppervlaktewater in de huidige situatie is al beperkt. Water kan alleen worden ingelaten als de waterkwaliteit dit toelaat. In de praktijk zal daarom waarschijnlijk minder water worden ingelaten dan gewenst. Dit heeft effecten op de ecologische waterkwaliteit (zie paragraaf 11.1.5). Voor de wateraanvoerbehoefte wordt het effect op licht negatief (-) ingeschat.

Mitigerende maatregelen

Mitigerende maatregelen zijn niet van toepassing.

11.1.3 Invloed op de Mark-Dintel-Vliet boezem

Referentiesituatie

Poldergebieden in noordwest Brabant worden vanuit verschillende richting van water voorzien in het zomerseizoen:

  1. Rechtstreekse waterinlaat (oranje gebied in Figuur 11‑7) vanuit het Volkerak-Zoommeer in de Prins Hendrik-polder, de Auvergnepolder en de polders Nieuw Vossemeer (PAN-polders).

  2. Inlaat in de Mark-Dintel-Vliet boezem (blauwe gebied in Figuur 11‑7). Onder normale omstandigheden staat de boezem in open verbinding met het Volkerak Zoommeer en volgt het waterpeil van het Volkerak Zoommeer. Bij een overschot van water voert de boezem af naar het Volkerak Zoommeer en bij een tekort stroomt er water vanuit het Volkerak Zoommeer terug naar de boezem.

  3. Inlaat via inlaatduiker Oosterhout, afkomstig uit het Wilhelminakanaal, via de Mark. Aanvoer is het hoogste in de zomer. In een droge augustusmaand bedraagt het gemiddelde aanvoerdebiet 4,5 m3/s, met uitschieters tot 11 m3/s op dagbasis.

  4. Inlaat via de Marksluis. Dit gebeurt in uitzonderlijke situaties, zoals in 2018 en 2020, wanneer de piekvraag van de Mark-Dintel-Vliet boezem wordt overschreden.

  5. Directe inlaat vanuit het Hollands Diep (groene gebied in Figuur 11‑7). Deze extra aanvoer is in 2022 gerealiseerd.

Figuur 11‑7: Ligging van de aanvoergebieden van zoetwater bij watervraag. De blauwe gebieden krijgen wateraanvoer via de Mark-Dintel-Vliet boezem (Waterschap Brabantse Delta, 2017)

De winning Kruisland heeft invloed op de Mark-Dintel-Vliet boezem. De Mark-Dintel-Vliet boezem is weergegeven in Figuur 11‑7 met de roze lijn; de gebieden die van water worden voorzien vanuit de Mark-Dintel-Vliet boezem zijn in blauw weergegeven. De Mark-Dintel-Vliet boezem wordt gevoed met toestromend water vanuit het zuiden, zoals de Molenbeek en kan van extra water worden voorzien door inlaat vanuit het Rijkswatersysteem. Dit gebeurt als de afvoer van de vrij afwaterende beken naar het boezemsysteem in de zomer onvoldoende is om in de inlaatbehoefte van de polders te voorzien. Daarnaast is er voldoende doorstroming nodig in de Mark-Dintel-Vliet boezem om de verblijftijd te beperken en zo bloei van (blauw)algen te voorkomen. Voor behoud van een goede waterkwaliteit en voorkomen van blauwalgenbloei in de boezem wordt door waterschap Brabantse Delta een doorspoelprotocol gebruikt. Extra inlaat van water via de inlaten Roode Vaart en Oosterhout wordt gerealiseerd als de watertemperatuur stijgt. Het ontbreekt aan inzicht in exacte hoeveelheden inlaatwater omdat dit niet gemeten wordt (Arcadis, 2019). De meeste inlaten[2] worden niet bemeten en vele gebieden worden gevoed door meer dan één inlaat.

De gevoeligheid van de Mark-Dintel-Vliet boezem wordt mede bepaald door de beperkt mogelijke aanvoer van water vanuit het bovenstroomse gebied van de Molenbeek. Deze beek ontspringt in Vlaanderen en wordt gevoed door grondwater en effluent water van de RWZI in Essen net over de landsgrens. De Molenbeek mondt uit in de haven van Roosendaal en zo in de Mark-Dintel-Vliet boezem. In de haven van Roosendaal en de Roosendaalsche Vliet komen problemen met blauwalg voor. In de afgelopen acht jaar is er twee keer een inlaatstop geweest die enkele weken heeft geduurd. Daarom onderzoekt waterschap Brabantse Delta hoe het water vanuit de Molenbeek beter door de havenkom geleid kan worden om zo meer doorspoeling te krijgen. Bovenstrooms van de haven van Roosendaal voegt zich het water van de Rissebeek (vanuit het westen) en de Krampenloop (vanuit het oosten) en voedt zo de Roosendaalsche Vliet en de Mark-Dintel-Vliet boezem. Water vanuit de Roosendaalsche Vliet wordt ingelaten vanuit het inlaatpunt De Ever naar de achterliggende poldergebieden (zie paragraaf 11.1.2). Dit deel van de Mark-Dintel-Vliet boezem is afhankelijk van bovenstroomse aanvoer. Pas benedenstrooms vanaf de Steenbergsche Vliet kan er water aangevoerd worden in het boezemsysteem.

Beoordelingsmaatlat

Tabel 11‑10: Beoordelingsmaatlat wateraanvoer behoefte van de Mark-Dintel-Vliet boezem in de gebruiksfase

Effectbeschrijving en -beoordeling in de gebruiksfase

Door de daling in grondwaterstanden neemt de basisafvoer van de beken af. Voor de Mark-Dintel-Vliet boezem gaat dat om de afvoer van de Molenbeek, de Rissebeek, de Krampenloop en de boezem zelf (zie Tabel 11‑11). Voor deze stroomgebieden is in beeld gebracht hoeveel water er door het grondwater wordt aangevoerd naar het oppervlaktewater (de basisafvoer) en hoeveel dit verandert.

De basisafvoer naar de Mark-Dintel-Vliet boezem tot en met het inlaatpunt De Ever, in de buurt van Kruisland, neemt door de winning Kruisland met 2% af (zie Tabel 11‑11). De huidige basisafvoer van alle waterlopen telt op tot en met 413 l/s en dit zal met 8 liter afnemen door winning Kruisland. Het gaat om de voeding van het grondwater (de basisafvoer). Daarnaast worden de beken gevoed door afvoer van piekbuien en bovenstroomse aanvoer vanuit Vlaanderen, inclusief het RWZI effluent. De totale aanvoer vanuit het bovenstroomse gebied in droge omstandigheden is volgens waterschap Brabantse Delta ongeveer 1 m3/s, ofwel 1000 l/s.

Tabel 11‑11: Invloed van winning Kruisland op de basisafvoer van grondwater naar de Mark-Dintel-Vliet boezem Roosendaalsche Vliet

Naast de vermindering in aanvoer vanuit het bovenstroomsegebied wordt ook de toevoer van grondwater naar de polders beperkt (zie paragraaf 11.1.2). Voor de polders is er behoefte om 42 l/s extra water in te laten vanuit de boezem. Samen met de vermindering in aanvoer vanuit het bovenstromsgebied (8 l/s) geeft dit een extra inlaatbehoefte van 50 l/s. Deze hoeveelheid is beperkt ten opzichte van de de hoeveelheid water die kan worden ingelaten via de inlaat oosterwijk (4.000-8.000 l/s) en de Roode Vaart (maximaal 3.500 l/s). Maar in droge tijden kan er een tekort ontstaan en worden restricties gesteld aan de inname van oppervlaktewater voor beregening. Het meest kritische punt is inlaatpunt De Ever, omdat er geen water vanuit bovenstrooms gebied kan worden aangevoerd.

Figuur 11‑8: Ligging van de stroomgebieden

De behoefte aan aanvoer van water door de boezem neemt toe, maar de toename is beperkt ten opzichte van de totale wateraanvoercapaciteit. Het effect is licht negatief (-) ingeschat. Er kunnen wel meer beperkingen optreden voor de landbouw (minder mogelijkheden voor beregening) en de ecologie (verblijftijd neemt toe). Deze afgeleide effecten worden later beschreven (in paragraaf 11.1.5 en 11.3.2).

Mitigerende maatregelen

Mitigerende maatregelen zijn niet van toepassing.

11.1.4 Invloed op basisafvoer beken en kreken (KRW)

Referentiesituatie

Rondom Kruisland liggen vier KRW oppervlaktewaterlichamen: de Ligne, de Cruijslandse Kreken (inclusief de Smalle Beek), de Molenbeek en Mark Vliet (met het Mark-Vliet kanaal, Roosendaalse Vliet en Steenbergsche Vliet). In Tabel 11‑12 zijn de huidige toestand en de eisen ten aanzien van de waterkwantiteit van deze waterlichamen beschreven.

Tabel 11‑12: KRW-waterlichamen rond Kruisland en eisen ten aanzien van de waterkwantiteit

Beoordelingsmaatlat

Tabel 11‑13: Beoordelingsmaatlat basisafvoer beken in de gebruiksfase

Effectbeschrijving en -beoordeling in de gebruiksfase

De extra onttrekking in grondwater van 3,5 miljoen m3/jaar (111 l/s) resulteert in een vermindering in afvoer van grondwater in de beken, polders en grote wateren. De vermindering in afvoer in het zomerhalfjaar is maatgevend omdat er dan watertekorten optreden en de stroming van het oppervlaktewater onvoldoende is voor de ecologische vereisten. Het effect is in het zomerhalfjaar wat groter dan gemiddeld per jaar, maar het verschil is beperkt (zie Tabel 11‑14 en Figuur 11‑9). Het KRW oppervlaktewaterlichaam Cruijslandse Kreken ligt het meest nabij Kruisland en is divers van karakter en daarom opgesplitst in de Smalle Beek (vrij afwaterend) en de Cruijslandse Kreken (peilgestuurd). Voor de totale afname van aanvoer in de Cruijslandse kreken moet daarom rekening worden gehouden met de afname in grondwateraanvoer naar de Smalle Beek. Dit telt daarom op tot 20,6 l/s.

Technische werkwijze

Met het grondwatermodel is berekend wat de vermindering is van aanvoer van grondwater naar de waterlopen. Een waterloop is naast de aanvoer van grondwater ook afhankelijk van water dat oppervlakkig afspoelt (na grote regenbuien), de aanvoer van bovenstrooms en eventueel de inlaat van extra water. Deze drie posten zijn buiten beschouwing gelaten in deze paragraaf.

Tabel 11‑14: Vermindering in afvoer van grondwater naar het oppervlaktewatersysteem in een gemiddelde zomer

De grootste veranderingen treden op in de waterlichamen in de directe nabijheid van Kruisland. In een droge zomerperiode is er behoefte aan voldoende zoet water. In het peilgestuurde gebied (bijvoorbeeld Cruijslandse Kreken) is er wateraanvoer mogelijk, mits dit water van voldoende kwaliteit beschikbaar is. In het vrij afwaterende gebied (bijvoorbeeld Smalle Beek en Molenbeek) is geen wateraanvoer mogelijk en heeft een vermindering in grondwatertoestroming gevolgen voor de afvoer van de beek.

Figuur 11‑9: Relatieve afname van de toestroming van grondwater naar het oppervlaktewatersysteem per deelstroomgebied (gemiddelde situatie)

Voor de meeste beken is de afname in grondwaterafvoer klein ten opzichte van de huidige afvoer. Ten zuiden van locatie Kruisland liggen twee beeksystemen: de Smalle Beek en de Molenbeek. De invloed op de afvoer van de Molenbeek is klein (1%), voor de Smalle Beek is de invloed groter (3% minder grondwaterafvoer in de zomer). De Smalle Beek kan droogvallen en is daarom gevoelig voor de basisafvoer (zie paragraaf 11.1.4). Voor de Cruijslandse Kreken is de afname in basisafvoer in de zomer circa 10%.

Voor deze KRW grondwatertoets, de afname van de basisafvoer, zijn geen eenduidige criteria beschikbaar (Royal HaskoningDHV, 2023). Een afname in basisafvoer kan alleen goed geïnterpreteerd worden als ook rekening wordt gehouden met de functies die hiervan afhankelijk zijn. De belangrijkste hiervan is de natuur, de ecologische kwaliteit van de beek. De KRW toets voor grondwater (beschreven in deze paragraaf) en de KRW toets voor oppervlaktewater, beschreven in paragraaf 11.1.4 kunnen dus niet los van elkaar worden gezien. De afname in basisafvoer is significant en brengt het halen van de KRW doelstellingen verder uit beeld. De beoordeling van de effecten op de basisafvoer is negatief (- -).

Mitigerende maatregelen

Als mitigerende maatregel is besloten om in samenwerking met de provincie en het waterschap vervolgonderzoek te doen naar het robuuster maken van het watersysteem. Als resultaat van dit onderzoek kunnen maatregelen genomen worden zoals bijvoorbeeld peilverhoging, het dempen van greppels, het verwijderen van drainage en het verbeteren van de bodemstructuur. Ten behoeve van het ontwerp projectbesluit wordt dit gebiedsproces de komende tijd verder uitgewerkt en worden nadere afspraken gemaakt tussen Brabant Water, provincie Noord-Brabant en het waterschap Brabantse Delta. Hierbij wordt ook aansluiting gezocht bij het ondertekende Grondwaterconvenant 2021-2027.

11.1.5 Invloed op ecologische waterkwaliteit (KRW oppervlaktewater)

Referentiesituatie

De KRW toestand van de oppervlaktewaterlichamen is in de huidige toestand matig of zelfs ontoereikend. Dit ligt vaak aan te hoge concentraties nutriënten (stikstof en fosfor) in het oppervlaktewater, gecombineerd met te lage stroomsnelheden van het oppervlaktewater (zie Tabel 11‑1). Daarnaast komen er milieuvreemde stoffen voor in het oppervlaktewater die beperkingen geven voor het halen van de goede chemische toestand van het oppervlaktewater (zie Tabel 11‑15).

Tabel 11‑15: KRW-oordeel voor toestand 2023 (IHW, 2022)

Cruijslandse Kreken

KRW-waterlichaam Cruijslandse Kreken heeft KRW-type M3 (gebufferde (regionale) kanalen). Bij dit type hoort een soortenrijke zoetwatergemeenschap. Drie belangrijke processen en factoren die meewegen in het ecologisch functioneren van gebufferde kanalen zijn:

  • De korte verblijftijd van water waardoor algengroei gelimiteerd wordt;

  • Watervegetatie dat als structuur dient voor macrofauna en vis, en daarmee sterk bepalend is voor de diversiteit in het water;

  • Oeverinrichting dat een belangrijk habitat biedt voor soorten en ook biochemische processen zoals denitrificatie faciliteert.

De huidige biologische toestand van het KRW-waterlichaam is ontoereikend op basis van de vier kwaliteitselementen, namelijk fytoplankton, overige waterflora, macrofauna en vis. Uit de KRW-Toestandsbepaling van 2024 volgt dat enkel voor fytoplankton het doel wordt behaald en dus de goede toestand bereikt. Kwaliteitselementen macrofauna en vis scoren matig, terwijl overige waterflora ontoereikend scoort. De kwaliteit van de vier biologische kwaliteitselementen wordt uitgedrukt in de Ecologische KwaliteitsRatio (EKR). Voor de KRW-toestandsbepaling wordt bij de biologie gebruik gemaakt van de drie meest recente meetjaren over de afgelopen 11 jaar.

Hieronder wordt de huidige toestand per kwaliteitselement nader toegelicht op basis van de KRW-toestandsbepaling van 2024[3]:

  • De huidige toestand van het kwaliteitselement fytoplankton is goed, maar ligt maar net boven het gestelde doel (huidige EKR van 0,63, t.o.v. een doel van 0,60)

  • Overige waterflora scoort ontoereikend (EKR 0,31 t.o.v. een doel van 0,60). Zowel de soortsamenstelling als de abundantie van groeivormen scoren niet goed. Het vergroten van vestigingskansen van (onderwater)vegetatie is nodig om de toestand te verbeteren. Hiervoor is het belangrijk dat algengroei gelimiteerd blijft, waarvoor de basisafvoer dus geborgd moet blijven.

  • Macrofauna scoort matig (EKR 0,50 EKR t.o.v. een doel van 0,60).

  • Vis scoort matig (EKR van 0,52 t.o.v. een doel van 0,60).

Smalle Beek (onderdeel van KRW-waterlichaam Cruijslandse Kreken)

De Smalle Beek is een vrij afwaterende beek. De ecologische situatie in dit deel van het KRW-waterlichaam Cruijslandse Kreken is momenteel niet goed. Er zijn negatieve indicatorsoorten aanwezig en het is soortenarm wat betreft vis. Er zijn enkele positieve soorten, zoals snoek. De beek valt droog bij langere droge periodes in de zomer, wat een belemmering vormt voor de ontwikkeling van een soortenrijk gemeenschap. De positieve soorten zijn met name terug te vinden in de delen die momenteel niet droogvallen.

De afvoer in de Smalle beek verschilt sterk per zomer (Tabel 11‑16), gebaseerd op de gemeten afvoer bij stuw Zure Maden. De droge jaren van 2019 en 2020 hebben een beduidende lagere afvoer dan een nat jaar als 2023 en 2024. De metingen zijn overigens weinig betrouwbaar voor een zomersituatie, omdat afvoeren kleiner dan 100 l/s niet geregistreerd worden en als een nul-waarde terugkomen. De werkelijke afvoer zal daarom hoger liggen.

Tabel 11‑16: Gemiddelde afvoer van de Smalle Beek in een zomersituatie [Waterschap Brabantse Delta, 2025]

Molenbeek

De Molenbeek heeft KRW-type R5 (permanent langzaam stromende middenloop/benedenloop op zand). De beek heeft hoge nutriëntgehalten en een constante aanvoer van rwzi-water vanuit België. De biologische toestand van het KRW-waterlichaam is matig. Hieronder staat de huidige toestand van de drie relevante biologische kwaliteitselementen beschreven op basis van de KRW-toestandsbepaling van 2024 (N.B. fytoplankton is niet relevant voor dit KRW-watertype):

  • Macrofauna scoort met een EKR van 0,29 matig (doel 0,35).

  • Overige waterflora scoort met een EKR van 0,49 goed (doel 0,45).

  • Vis scoort met een EKR van 0,13 matig (doel 0,20).

De beek kent in de huidige situatie al een erg lage afvoer, wat ook terug te zien is in de soortensamenstelling en daarmee de lage huidige ecologische kwaliteit. De typische stromingsminnende soorten die bij een R5-type passen ontbreken.

De Ligne, Mark en Vliet

De Ligne is een stagnant watertype (M10). In het gebied van de Mark en Vliet liggen geen waardevolle en kwetsbare waterlopen.

Autonome ontwikkelingen

Om de KRW toestand te verbeteren worden er autonoom diverse maatregelen genomen. De effecten van winning Kruisland zijn het grootst voor KRW waterlichaam Cruijslandse Kreken. Daarom worden voor dit waterlichaam de voorgenomen KRW maatregelen benoemd uit het Stroomgebiedbeheerplan 3 (SGBP3):

  • Aanleggen en natuurvriendelijk beheren van mestvrije zones langs waterlopen door agrarische ondernemers.

  • Extensief maaien van de waterloop en natte oevers.

  • Generiek Rijksbeleid voor nutriënten, gewasbeschermingsmiddelen en microverontreinigingen.

  • Uitvoeren van landbouwmaatregelen (DAW).

De maatregelen voor SGBP3 dienen in de periode 2021-2027 uitgevoerd te worden. Het streven van de Kaderrichtlijn Water is dat uiterlijk in 2027 een goede toestand wordt bereikt wat betreft waterkwaliteit en ecologie. Er wordt hierbij ingezet op nutriëntreductie vanuit de agrarische sector en niet op doorstroming, die is op dit moment voldoende. Een afname van de nutriëntbelasting draagt positief bij aan de ecologische kwaliteit van het watersysteem. Als gevolg van maatregelen die de externe nutriëntvracht verminderen wordt het systeem minder afhankelijk van doorstroming om algenbloei tegen te gaan. Nalevering van nutriënten uit de bodem kan bij wegvallen van doorstroming ook een groter probleem gaan vormen (zie bijlage A3).

Waterschap Brabantse Delta, gemeente Steenbergen, Staatsbosbeheer en Brabants Landschap werken momenteel in de Cruijslandse kreken aan het realiseren van een robuust watersysteem, onder andere door kreekherstel en het realiseren van ecologische verbindingszones (EVZ). Het project draagt daarmee autonoom bij aan de opgave voor Kaderrichtlijn Water (zie paragraaf 9.2 voor nadere toelichting).

Beoordelingsmaatlat

Tabel 11‑17: Beoordelingsmaatlat ecologische waterkwaliteit in de gebruiksfase

Effectbeschrijving en -beoordeling in de gebruiksfase

Effect op uitspoeling uit grondwater

Door de voorgenomen nieuwe drinkwaterwinning Kruisland dalen de grondwaterstanden beperkt in het gebied. De drainage van voedingstoffen vanuit landbouwgrond naar het omliggende oppervlaktewater neemt daardoor licht af. Gronden met een lagere grondwaterstand zijn minder gevoelig voor fosfaatuitspoeling. De mate waarin nitraat kan afbreken zal juist wat afnemen, dit treedt op als grondwater zuurstofarm wordt en grondwaterstanden stijgen. De verlaging in grondwaterstand heeft naar verwachting geen effect op de uitspoeling van de specifiek verontreinigende stoffen. De veranderingen, zowel positief als negatief, zijn klein en daarom wordt er geen netto effect verwacht op de waterkwaliteit.

Daarnaast neemt de aanvoer van de hoeveelheid grondwater naar het oppervlaktewater af (zie paragraaf 8.5). Onderstaand wordt voor vijf oppervlaktewaterlichamen (Cruijslandse Kreken, Smalle Beek, Molenbeek, de Ligne en Mark en Vliet) nader ingegaan op de effecten op de ecologische waterkwaliteit. Als afvoer van grondwater naar het oppervlaktewater afneemt, is er minder water beschikbaar voor het oppervlaktewatersysteem. Daarom wordt het water langer vastgehouden, door de stuwen voldoende hoog te zetten. Dit resulteert in een langere verblijftijd van het water.

Cruijslandse Kreken

Het verhogen van de verblijftijd kan doorwerken in de kwaliteit van fytoplankton, aangezien er meer gelegenheid is voor algen om de beschikbare nutriënten te benutten. Omdat het ontbreekt aan een sluitende water- en stoffenbalans is het niet mogelijk om kwantitatief in beeld te brengen wat het precieze effect is. Om toch inzicht te geven in de effecten is op basis van kwantitatieve data, zoals afvoeren ter hoogte van gemaal Brooymans, en aannamen een kwalitatieve effectbeschouwing gedaan van de verblijftijd van het water in het systeem en de kritische fosfaatbelasting. De kritische fosfaatbelasting is de belasting waarbij een oppervlaktewater van een heldere, plantenrijke toestand omslaat naar een troebele, door algen gedomineerde toestand. Onderstaand volgen de conclusies.

Verblijftijd

Voor de beoordeling van de effecten van verblijftijd op fytoplankton is de oppervlaktewater afvoer in het zomerhalfjaar (april-september) relevant. In Tabel 11‑18 is het berekende gemiddelde zomerjaarafvoer voor het gemaal Brooymans weergegeven, het hoofduitlaatpunt van het oppervlaktewatersysteem voor de Cruijslandse Kreken. Verdamping vanuit oppervlaktewater is niet meegenomen in deze vergelijking.

Tabel 11‑18: Gemiddelde zomerjaar afvoer door gemaal Brooymans in de huidige situatie en met realisatie Kruisland

Tabel 11‑19: Indeling van de Cruijslandse Kreken in watergangen en de morfologische kenmerken van iedere watergang (Brabantse Delta, 2018, Watersysteemanalyse Cruijslandse Kreken)

Op basis van het huidige watervolume van de Cruijslandse Kreken en de bekende waterafvoer blijkt dat de verblijftijd ruim 20 dagen is in de huidige situatie (zie Tabel 11‑20). Als de afvoer afneemt met ca. 20 l/sec dan neemt de verblijftijd toe met ongeveer 2 dagen[4].

Tabel 11‑20: Verblijftijd van het water in de Cruijslandse Kreken in de huidige situatie en situatie na realisatie Kruisland

Het watersysteem van de Cruijslandse Kreken is in de huidige situatie procesgestuurd en dat blijft het ook met de realisatie van Kruisland. Dit betekent dat verblijftijd en nutriëntenbelasting sturende factoren zijn voor algengroei.

Procesgestuurde watersystemen

Procesgestuurde watersystemen zijn systemen waarbij de verblijftijd van het water lang is (grofweg meer dan 20 dagen). In deze systemen ontstaat de algensamenstelling grotendeels lokaal en hangt af van de nutriëntenbelasting. Systemen met een verblijftijd korter dan 10 dagen zijn grotendeels verblijfgestuurd. Dat wil zeggen dat de algengroei in het systeem vrijwel verwaarloosbaar is en de algenconcentratie dus bepaald wordt door de concentratie in het aangevoerde water.

Kritische fosfaat belasting

Naast de verblijftijd van het water is een inschatting gemaakt van de kritische fosfaatbelasting van het KRW waterlichaam Cruijslandse Kreken. Effect op de kritische belasting is niet modelmatig te bepalen, omdat de totale inlaat van het systeem onder de ondergrens van 4 mm/dag ligt van het PCDitch Metamodel. Om toch inzicht te krijgen in de effecten is een theoretische exercitie uitgevoerd waaruit blijkt dat de invloed van de afvoer van de beek op de kritische fosfaat-belastinggrens weinig gevoelig lijkt. Als de afname in afvoer met 50% afneemt, dan daalt deze grens met ongeveer 3%.

Overige effecten

De directe effecten van de winning op de watervegetatie, macrofauna en vis worden verwaarloosbaar ingeschat. Bij een toename van algengroei zijn er wel indirecte effecten op de overige drie biologische kwaliteitselementen. De lichtcondities verslechteren door algengroei waardoor watervegetatie zich niet goed kan ontwikkelen. Dit heeft een weerslag op de rest van de biologische kwaliteit omdat vervolgens habitat voor macrofauna en vis ontbreekt.

Samenvattend kan gesteld worden dat het verwachte effect op de verblijftijd van water als gevolg van de drinkwaterwinning Kruisland in de Cruijslandse Kreken relatief klein is, ca. 1,5 tot 2,5 extra dagen ten opzichte van de huidige situatie. Daarnaast wordt naar verwachting ook de kritische fosfaat belastinggrens beperkt lager dan in de huidige situatie, naar verwachting één of enkele procenten.

Er zijn autonoom al diverse maatregelen voorzien die gericht zijn op het verlagen van de nutriëntenbelasting (zie kopje referentiesituatie) en daarmee zorgen voor een verbetering van de ecologische waterkwaliteit. Ook is er beleid vastgesteld dat daar aan bij moet dragen (zie paragraaf 3.6). Aangezien in het MER de effecten vergeleken worden met de referentiesituatie (inclusief autonome ontwikkelingen) vallen de effecten van de drinkwaterwinning Kruisland in absolute zin minder negatief uit. Er is sprake van een kleine kans op het belemmeren van de KRW doelstellingen en achteruitgang van de ecologische waterkwaliteit. Daarom is de beoordeling als licht negatief (-) beoordeeld.

Smalle Beek (onderdeel van KRW waterlichaam Cruijslandse Kreken)

De voorgenomen nieuwe drinkwaterwinning zorgt voor een afname van 3,3% van aanvoer van grondwater naar het oppervlaktewater. Het debiet van de Smalle Beek in het zomerhalfjaar neemt daardoor af met 3,7 liter per seconde. De afvoer in het zomerhalfjaar is momenteel al laag en fluctueert sterk afhankelijk van het weerjaar (zie paragraaf referentiesituatie), tot wel een factor tien [5].

Droogval beperkt momenteel al de biologische toestand van de Smalle Beek. De leefgemeenschap van de Smalle Beek is hier op aangepast. Qua soorten kent de Smalle Beek veel negatieve indicatorsoorten, zoals borstelwormen en smalle waterpest. Deze soorten indiceren een slechte waterkwaliteit. Hier en daar zijn ook enkele positieve indicatorsoorten aangetroffen die een goede waterkwaliteit indiceren, zoals aarvederkruid, snoek en zeelt. Deze positieve indicatorsoorten zijn bepalend voor de ecologische waterkwaliteit. Een verdere afname van de aanvoer van grondwater zorgt voor een iets grotere frequentie, duur en reikwijdte van droogval. Op basis van de beschikbare gegevens is niet goed te zeggen of de aanwezige positieve indicatorsoorten extra druk gaan ondervinden van een geringe toename in droogval. Dit is erg afhankelijk van de exacte locatie waar deze soorten voorkomen, de watervoerendheid van deze locaties in extreem droge perioden en de aanwezige refugia. Het is mogelijk dat delen waar deze positieve soorten leven ook bij een afname van afvoer watervoerend blijven of dat er voldoende refugia zijn zodat deze soorten droogval kunnen overleven. De impact van de waterwinning Kruisland op de ecologische toestand van de Smalle Beek is daardoor licht negatief (-). Er is sprake van een kleine kans op het belemmeren van de KRW doelstellingen en achteruitgang van de ecologische waterkwaliteit.

Molenbeek

De voorgenomen nieuwe drinkwaterwinning Kruisland heeft een gering effect op de afvoer van grondwater naar de beek (1.2%). De impact van de winning op de ecologische toestand van KRW-waterlichaam Molenbeek is daarmee dus verwaarloosbaar (0).

De Ligne

De Ligne is een stagnant watertype (M10) en de afname in grondwatertoestroming is beperkt (0,5%). Er zijn daarom geen negatieve effecten (0) te verwachten van de winning Kruisland.

Mark en Vliet

De afname in aanvoer van grondwater naar het oppervlaktewaterlichaam Mark en Vliet is beperkt (1,1% in de zomer). In dit gebied liggen geen waardevolle en kwetsbare waterlopen. Er zijn daarom geen negatieve effecten (0) op de ecologische waterkwaliteit.

Mitigerende maatregelen

Mitigerende maatregelen zijn niet van toepassing.

11.1.6 Invloed op WKO’s

Referentiesituatie

In de buurt van Kruisland liggen installaties die gebruik maken van het grondwatersysteem om energie in op te slaan. Warmte- en koudeopslag (WKO) is een vorm van bodemenergie waarbij in de zomer koel water beschikbaar is voor woning, gebouw- en/of proceskoeling en in de winter warm water voor woning(en), gebouw- en/of procesverwarming. Er zijn zowel open als gesloten WKO-systemen. Open WKO-systemen maken direct gebruik van het grondwater door dit op te pompen en na afkoeling of verwarming terug in de bodem te infiltreren. Gesloten systemen werken met bodemlussen waar een warmte/koude-transportmiddel (vaak water met antivries) doorheen wordt gepompt om warmte of koude aan de bodem te onttrekken.

Open WKO-systemen zijn over het algemeen grotere systemen met meer vermogen dan gesloten WKO-systemen, zoals bij publieke instellingen, meerdere woningen (wijken) en grotere kantoorgebouwen. Gemiddeld liggen open WKO-systemen op een diepte van 20-120 meter met een onttrekkingsdebiet van 50 tot 250 m3 per uur. Voor woningen zijn veel kleinere debieten voldoende, minder dan 10 m3 per uur.

Beoordelingsmaatlat

Tabel 11‑21: Beoordelingsmaatlat WKO’s in de gebruiksfase

Effectbeschrijving en -beoordeling in de gebruiksfase

Door de voorgenomen nieuwe drinkwaterwinning Kruisland verandert de stromingsrichting en snelheid van het grondwater. De veranderingen zijn erg klein en daarom worden waarschijnlijk geen negatieve effecten verwacht op energiesystemen. De verandering in energiehuishouding is klein en kan alleen invloed hebben als de energiesystemen al kritisch zijn. Voor gesloten systemen zijn de veranderingen in grondwaterstroming (beperkt) positief.

Het verschil in ligging van de isohypsen (zwarte en rode lijnen in Figuur 11‑10 en Figuur 11‑11) laat zien waar een verandering in stroming te verwachten is. De richting van de grondwaterstroming is loodrecht op de isohypsen. Te zien is dat de richting van stroming weinig verandert, maar dat de snelheid wel toeneemt in de omgeving van Kruisland; de isohypsen komen daar wat dichter bij elkaar te liggen. In het gebied van Oudenbosch en Roosendaal liggen open en gesloten energiesystemen die hierdoor beïnvloed kunnen worden (zie Figuur 11‑10 en Figuur 11‑11). In het kader van een op te stellen monitoringsplan wordt aandacht besteed aan het monitoren van mogelijke effecten op deze systemen (zie paragraaf 16.3).

Figuur 11‑10: Berekende stijghoogten in de referentiesituatie en stijghoogten na start drinkwaterwinning Kruisland ten opzichte van de ligging van bodemenergiesystemen in het watervoerende pakket van Peize-Waalre

Figuur 11‑11: Berekende stijghoogten in de referentiesituatie en stijghoogten na start drinkwaterwinning Kruisland ten opzichte van de ligging van bodemenergiesystemen in het watervoerende pakket van Oosterhout (bepompte pakket)

Voor open systemen geldt dat de warm- en koudwaterbel niet verstoord mogen worden. De voorgenomen nieuwe drinkwaterwinning Kruisland kan mogelijk leiden tot een verspreiding van de koude en warme bellen en zo een verminderd rendement en verstoorde energiebalans. De invloed is bepaald door de verandering in verplaatsing van het grondwater onder invloed van de onttrekking te berekenen voor een periode van een half jaar. Grondwater wordt namelijk een half jaar onttrokken uit een koudwaterbron en het volgende halfjaar uit de warmwaterbron. De extra verplaatsing is gelijk aan de verandering in grondwatersnelheid gedeeld door een retardatiefactor van twee.

De verandering in stroomsnelheid (v) wordt berekend met de formule v =k * i (k = doorlatendheid van het zandpakket (meter per dag) en i is de verandering in grondwatergradiënt. De verplaatsing is uitgerekend voor een half jaar, rekening houdend met een porositeit van 0,3 en een retardatiefactor van 2. Door warmteopname in de ondergrond wordt de verspreiding van koud en warm water namelijk vertraagd (geretardeerd). Deze retardatiefactor voor een zandpakket bedraagt circa 2, oftewel de verplaatsingssnelheid van een thermisch front is 2 maal trager dan dat van grondwater.

Met deze aannames neemt de grondwatersnelheid in het Peize Waalrepakket (diepte tot 60 meter) toe met 0,3 meter per halfjaar en in het pakket van Oosterhout (dieper dan 100 meter) met ruim 1 meter per halfjaar. Dit zijn relatief kleine veranderingen. Als de thermische bellen in de huidige situatie voldoende robuust zijn, wordt geen beïnvloeding verwacht. Als de thermische bellen in de huidige situatie al kritisch zijn, dat wil zeggen dat energie weglekt, dan kan een verandering in stromingssnelheid een negatief effect geven.

In gesloten systemen wordt warmte aan de bodem onttrokken (voor verwarmingsdoeleinden). Hogere grondwatersnelheden werken positief omdat de bodem minder snel afkoelt (IF Technology BV, 2013). Het rendement van de gesloten systemen neemt dan toe.

Het effect op open bodemenergiesystemen is zeer beperkt. De verandering in energiehuishouding is klein en kan alleen invloed hebben als de energiesystemen al kritisch zijn. Dit is op basis van openbaar beschikbare informatie niet bekend. De effectbeoordeling is vooralsnog licht negatief (‑), omdat er een kleine kans is op een negatieve invloed. Voor gesloten energiesystemen is er een positief effect, het rendement neemt toe.

Mitigerende maatregelen

Mitigerende maatregelen zijn niet van toepassing.

11.1.7 Invloed op mobiele verontreinigingen

Referentiesituatie

Bij het uitvoeren van het veldonderzoek zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op bodemverontreiniging (zie paragraaf 11.5).

Beoordelingsmaatlat

Tabel 11‑22: Beoordelingsmaatlat mobiele verontreinigingen in de gebruiksfase

Effectbeschrijving en -beoordeling in de gebruiksfase

De drinkwaterwinning Kruisland veroorzaakt een verandering in grondwaterstanden en grondwaterstroming. Aangezien er geen bodemverontreinigingen in de buurt liggen, is er geen effect. Ook niet in de aanlegfase als gevolg van tijdelijke bemaling. Het effect is neutraal (0).

Mitigerende maatregelen

Mitigerende maatregelen zijn niet van toepassing.

11.1.8 Invloed op droogvallen van veenlagen

Referentiesituatie

In West-Brabant komen nog restanten voor van het oude veenlandschap. De veenlagen dateren uit het Holoceen toen laagveenmoerassen zijn ontstaan, die later zijn overgegaan in hoogveen. Vanaf het midden van de 12e eeuw werden deze hoogveengronden in cultuur gebracht met akkerbouw en beweiding. Vanaf het begin van de 13e eeuw werd ook turf gewonnen. Ten gevolge van de turfwinning en de ontwatering van het gebied is veel van het veen verloren gegaan. Verdere afbraak van het veen is ongewenst omdat dit meer bodemdaling geeft en het veen bijzondere eigenschappen heeft voor natuurwaarden.

Figuur 11‑12: Diepteligging van de bovenkant van de eerste veenlaag ten opzichte van maaiveld (Bron data: DINO-Loket)

De kaart met de diepteligging van de huidige veenlagen kan globaal in een noordelijk en zuidelijk deel worden beschreven (zie Figuur 11‑12). In het noorden komen veenlagen pas op een grotere diepte dan 10 meter voor. Hier zijn de oorspronkelijke veenlagen weggeslagen door de Sint Elisabethsvloeden van de 15e eeuw. Op de veenrestanten en de Pleistocene zandondergrond is een laag lichte tot zware zavel en klei afgezet. In het zuidelijk deel komt nog beperkt veen voor in de lagere delen zoals de beekdalen en natuurgebieden die niet eerder zijn gedraineerd. In het grootste gedeelte zijn de veenlagen in het zandgebied verdwenen.

Technische werkwijze

Alle beschikbare boorbeschrijvingen in DINO-Loket zijn gebruikt voor inzicht in de aanwezigheid en diepteligging van veenlagen. Per punt is de diepteligging van de veenlaag vergeleken met de berekende grondwaterstanden voor twee situaties: zomer 2018 zonder en met winning Kruisland.

Als veen door ontwatering langere tijd droog wordt gelegd zal het veen door toetreding van zuurstof afbreken. Dit gebeurt ook al in de huidige situatie (zie Figuur 11‑13). In een droge zomer zakt de grondwaterstand diep weg en komen veenlagen droog te liggen. Het gaat om centimeters tot meer dan 2 meter. Op termijn zal dit veen dan verdwijnen, tenzij het waterbeheer wordt aangepast.

Figuur 11‑13: Mate van droogval van veenlagen in de huidige situatie bij een droge zomer (2018)

Beoordelingsmaatlat

Tabel 11‑23: Beoordelingsmaatlat afbraak van veenlagen in de gebruiksfase

Effectbeschrijving en -beoordeling in de gebruiksfase

Door de winning Kruisland dalen de grondwaterstanden. Voor afbraak van veen zijn de historisch laagste grondwaterstanden maatgevend, omdat dan veenlagen droog kunnen komen te vallen die normaal onder water staan. De extra droogval van veenlagen ten gevolge van de winning Kruisland is in beeld gebracht voor de kritische situatie van de zomer 2018, maatgevend voor een extreem droge zomer (zie Figuur 11‑14). Het gaat om droogvallen van veenlagen van enkele centimeters tot maximaal 15 cm. Deze verlaging komt bovenop de droogval die nu al plaats vindt (zie Figuur 11‑13). Een extra droogval van meer dan 2 cm veenlaag wordt als significant gezien, dit komt voor in het weergegeven invloedsgebied in Figuur 11‑14. Hierbinnen liggen 47 boorpunten die een veenlaag bevatten waarbij droogval optreedt. Van deze boorpunten is de gemiddelde extra droogval 5 cm ten opzichte van een droogval van 41 cm in de huidige situatie (zie Figuur 11‑13). De extra droogval van veenlagen ten opzichte van de huidige droogval deze veenlagen bedraagt gemiddeld 12%. Het effect wordt daarom op licht negatief (-) ingeschat.

Mitigerende maatregelen

Mitigerende maatregelen zijn niet van toepassing.

Figuur 11‑14: Extra droogval van veenlagen ten gevolge van winning Kruisland in een extreem droge zomer

11.1.9 Leemten in kennis en informatie

Bij het opbouwen van het geohydrologische model zijn een aantal aannames gedaan. Deze zijn beschreven in het hydrologisch modelrapport (zie bijlage A1) en besproken met de hydrologen van de provincie Noord-Brabant en het Waterschap Brabantse Delta. Op basis van de kalibratieresultaten is geconcludeerd dat het geohydrologisch model een realistische weergave van de situatie geeft en geschikt is om de effecten van de voorgenomen nieuwe drinkwaterwinning te berekenen.

Omdat onttrekkingen met een pompcapaciteit kleiner dan 10 m3/uur hoefden tot 2023 niet geregistreerd te worden in de provincie Noord-Brabant, is deze informatie niet bekend voor de beoordeling. Het daadwerkelijke aantal kan afwijken van de inschatting door Deltares. Sinds 1 september 2023 bestaat er een meldplicht voor alle bestaande kleine grondwaterputten. Daarom kan hier in de toekomst betere informatie voor beschikbaar zijn.

Het is niet duidelijk wat de staat is van de WKO-systemen in de omgeving van Kruisland. De veranderingen in de grondwatersnelheid zijn relatief klein en naar verwachting zal er geen beïnvloeding zijn. Als de thermische bellen in de huidige situatie al kritisch zijn, dat wil zeggen dat energie weglekt, dan kan een verandering in stromingssnelheid een negatief effect geven.

  • 1 In de KRW trendanalyse van 2012 – 2017 (KWR, 2020) waren gegevens aangeleverd van filter 2 in plaats van filter 3 voor peilbuis B43H0051. Beide filters geven eenzelfde verlaging van 0,5 cm
  • 2 Laatste jaren worden inlaathoeveelheden van Roode Vaart en Oosterhout gemeten.
  • 3 De kwaliteit van de vier biologische kwaliteitselementen wordt uitgedrukt in de Ecologische KwaliteitsRatio (EKR). Voor de KRW-toestandsbepaling wordt bij de biologie gebruik gemaakt van de drie meest recente meetjaren over de afgelopen 11 jaar.
  • 4 In deze analyse is uitgegaan van een gemiddeld zomerpeil van de Cruijslandse kreken van ca. 1,52 m (bepaald met behulp van het gemiddelde zomerpeil en het oppervlakte per peilvak uit Tabel 1119), een oppervlak van ca. 286.030 m2, een watervolume van ca. 434.766 m3 en een afname van grondwateraanvoer als gevolg van Kruisland in het zomerhalfjaar van 20 l/sec.
  • 5 I.v.m. de onnauwkeurigheid van de beschikbare metingen bij stuw Zure Maden kan het precieze effect van de drinkwaterwinning niet goed kwantitatief in beeld worden gebracht.