Monitoring van de effecten van de nieuwe drinkwaterwinning

In dit MER is een aanzet gedaan voor een monitorings- en evaluatieplan. Het doel van zo’n plan is om na te gaan of en in hoeverre de feitelijke milieueffecten overeenkomen met, dan wel afwijken van, de voorspelde milieueffecten die als onderbouwing hebben gediend voor het besluit (de milieueffecten zoals beschreven in dit MER). Indien de effecten niet overeenkomen, kan worden bijgestuurd door maatregelen in te zetten. Het nog op te stellen monitoringsplan- en evaluatieplan bevat een omschrijving van:

  • Welke milieueffecten worden gemonitord

  • Op welke wijze deze milieueffecten worden gemonitord (met welke technieken)

  • Wie op welke momenten de effecten monitort en hoe eventueel wordt bijgestuurd?

Het monitorings- en evaluatieplan wordt samen met het waterschap Brabantse Delta en de provincie Noord-Brabant opgesteld.

Naar aanleiding van de bevindingen in het MER zijn aandachtspunten voor de monitoring gericht op:

  • Grondwaterstanden en stijghoogten;

  • Zoet-zout grondwater;

  • Zetting;

  • Droogteschade;

  • Natuurontwikkeling.

Onderstaand wordt hier nader op ingegaan.

16.3.1 Grondwaterstanden en stijghoogten in de omgeving

Monitoring van de grondwaterstanden en -stijghoogten zal plaatsvinden in de waarnemingsputten die zijn gerealiseerd voor de pompproef én in de waarnemingsputten die eerder zijn gerealiseerd. Per locatie is de afweging noodzakelijk of een meting zinvol is: wordt er een meetbaar effect verwacht en/of is de meting juist nodig om aan te tonen dat er géén effect is? Verlagingen in de orde grootte tot 15 centimeter zijn lastig aantoonbaar uit metingen. Monitoring vindt plaats door drukloggers die ééns per uur een meting doen. De loggers worden eens per kwartaal uitgelezen en gevalideerd.

Met de gemeten waarden kunnen de berekende grondwaterstanden van het grondwatermodel worden geëvalueerd. Ook dient hiermee gekeken te worden naar de effecten op de basisafvoer. Evaluatie vindt plaats door tijdreeksanalyse waarin alle mogelijke effecten worden uitgesplitst naar veroorzaker en vergelijking met de uitkomsten van het grondwatermodel voor dezelfde periode.

In het gebied van Oudenbosch en Roosendaal liggen open en gesloten energiesystemen die mogelijk beïnvloed kunnen worden door veranderingen in grondwaterstroming. In het kader van een op te stellen monitoringsplan wordt aandacht besteed aan het monitoren van mogelijke effecten op deze systemen. Hiervoor dient eerst nauwkeuriger in beeld te worden gebracht welke systemen mogelijk effect kunnen ondervinden en of monitoring noodzakelijk is.

16.3.2 Zoet-zout

Vanwege het risico op het aantrekken van chloride is het cruciaal om de zoet-zout verdeling in de ondergrond te meten. Monitoring vindt plaats in de diepe waarnemingsputten die voor de pompproef zijn gerealiseerd én in de winputten zelf in de laag waaruit we onttrekken, te weten de Formatie van Oosterhout. Hiermee ontstaat een beeld van de situatie op de locatie (ter plaatse, of onder, de winning; en er dicht rondom).

Halfjaarlijkse monstername en analyse op chloride zal worden uitgevoerd op een selectie van de waarnemingsfilters in de Formaties van Maassluis, Oosterhout en Breda. Het betreft peilfilters in de waarnemingsputten B43G1409, B43G1410, B43G1411, B49E1471, B49E1472, B49E1474, B49E1475, B49E1476 en B49E1477. Na een periode van vijf jaar na het begin van de nieuwe drinkwaterwinning wordt geëvalueerd en gekeken of de monitoring moet worden aangepast.

16.3.3 Zetting

Het risico op zetting hangt samen met de optredende grondwaterstandsverlaging, met name de extreem lage grondwaterstanden die nog niet/nauwelijks eerder zijn opgetreden. Het meten van de grondwaterstanden geeft dus een indicator voor het risico op zetting.

Vóór de aanlegfase van het winveld wordt vooraf een bouwkundige opname gedaan bij woningen en bebouwing rondom het winveld die grote gevolgen kunnen ondervinden door zetting. Hiermee kan schade die door de aanleg is veroorzaakt worden gescheiden van al eerder opgetreden schade en kan deze worden vergoed. Voor objecten waarvan wordt verwacht dat ze de meeste kans op schade lopen, dienen meetbouten te worden aangebracht om verschilzakkingen te kunnen meten. Dit is mogelijk ook het geval bij dijken en waterkeringen.

SkyGeo heeft met behulp van InSAR (Interferometric synthetic-aperture radar) een overzicht gegeven van de huidige zettingssnelheden in het gebied. Deze techniek werkt op basis van radarbeelden gemaakt door een satelliet en het resultaat is afhankelijk van over tijd consistentie reflecties. Dit houdt in dat dit inzicht geeft in de bewegingssnelheid van voornamelijk verharde oppervlakten. Bewegende takken, gewas dat groeit verstoren de consistente reflecties en zorgen voor een verlies van resultaat, voornamelijk ter plaatse van het landelijke gebied. Als na start van de nieuwe drinkwaterwinning versnelde zetting optreedt, is dit mogelijk te wijten aan de effecten van de nieuwe drinkwaterwinning. Vanwege de geringe snelheid van veranderingen is dit pas na meerdere jaren zichtbaar. Daarom wordt de analyse vanuit SkyGeo vijf jaar na start winning herhaald.

Voor het landelijk gebied is de zettingssnelheid in de huidige situatie bepaald. Voor de achtergrond en meer informatie wordt verwezen naar bijlage A7. Dit is gedaan op basis van publiek beschikbare data van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) op basis van LiDAR (Light Detection and Ranging). Deze resultaten zijn verkregen door van onder een vliegtuig met lasers de hoogte van het oppervlak te meten. Dit resulteert in een minder nauwkeurig beeld van de verplaatsing maar wel een die resultaat geeft bij vegetatie. Een ander verschil is de frequentie van nieuwe resultaten waar de satelliet meerdere keren per jaar nieuwe beelden geeft is er een nieuwe versie van AHN eens per meerdere jaren. Als na start van de nieuwe drinkwaterwinning versnelde zetting optreedt, is dit mogelijk te wijten aan de effecten van de nieuwe drinkwaterwinning. Vanwege de geringe snelheid van veranderingen is dit pas na meerdere jaren zichtbaar. Daarom wordt deze analyse vijf jaar na start winning herhaald mits er dan nieuwe LiDAR data beschikbaar is.

16.3.4 Droogteschade

De procedure voor het bepalen van droogteschade ligt niet bij Brabant Water, maar bij de provincie. De behandeling van de aanvragen gebeurt door de ACSG, een onafhankelijke en deskundige commissie. Door deze commissie wordt een gedetailleerde grondwatermodelstudie uitgevoerd, indien nodig ondersteund met een aanvullende bodemkartering. De metingen in het kader van ‘Toetsing grondwatermodel en berekende effecten’ zijn ondersteunend in de conclusies. Alle freatische (ondiepe) metingen zijn in feite ook nuttig voor het bepalen van de droogteschade.

16.3.5 Natuur

Uit de beoordeling in het MER volgt dat er nauwelijks effecten zijn op natuur. De minimale effecten die er mogelijk zijn, zijn niet meetbaar. Dit komt omdat er allerlei andere factoren een grotere rol zullen spelen, zoals meerjarige variatie in neerslag en verdamping en beheer. Voor natuur kan de vegetatiereeks worden gemonitord.

16.3.6 Inlaat van oppervlaktewater

Door beperkingen in inlaat van oppervlaktewater vanuit de boezen kan het oppervlaktewaterpeil wegzakken onder gestelde streefpeilen. Het ontbreekt nu aan inzicht in hoe vaak een inlaatstop optreedt en wat het effect is op de waterpeilen. Hierin kan de monitoring door het waterschap Brabantse Delta verbeterd worden.