Bodem

Beleid, wet- en regelgeving

Omgevingswet, Besluit activiteiten leefomgeving en Besluit bodemkwaliteit

Per 1 januari 2024 is de Wet bodembescherming (Wbb) opgegaan in de Omgevingswet. Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) en de Regeling bodemkwaliteit 2022 (Rbk 2022) stellen regels aan kwaliteitsborging bij bodembeheer, de milieuverklaringen bodemkwaliteit en regels voor het verhandelen van bouwstoffen. De regels hebben te maken met de milieubelastende activiteiten toepassen van bouwstoffen en toepassen van grond of baggerspecie uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

De regels voor hergebruik van bouwstoffen, grond en baggerspecie staan per 1 januari 2024 deels in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en deels in het Besluit bodemkwaliteit (Bbk). De Regeling bodemkwaliteit is een uitwerking van het Bbk. In de Circulaire bodemsanering staat de uitwerking van het saneringscriterium centraal waarmee wordt vastgesteld of een spoedige sanering noodzakelijk is.

Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
De resultaten zijn getoetst aan de landelijke interventiewaarden bodemkwaliteit uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De toetswaarden voor grondwater zijn op provinciaal niveau geregeld. Er kunnen lokale toetsingswaarden van toepassing zijn. Hier is bij dit onderzoek geen sprake van.

Opgemerkt wordt dat de conclusies en aanbevelingen zijn gebaseerd op de algemene regels uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Gemeentes hebben onder de Omgevingswet de mogelijkheid om lokale waarden en regels op te nemen in het omgevingsplan. Indien in het omgevingsplan in de toekomst afwijkende waarden of regels worden vastgesteld, kan dit van invloed zijn op de hierboven genoemde beoordeling en conclusies.

Besluit bodemkwaliteit (Bbk)
De resultaten van de (meng)monsters uit het bodemonderzoek zijn eveneens indicatief getoetst aan de samenstellingseisen uit het Besluit bodemkwaliteit, voor vrijkomende grond (generiek toetsingskader).

Veldonderzoek

De resultaten van het verrichte veldonderzoek zijn getoetst aan de actuele achtergrond-, streef- en interventiewaarden uit de Regeling Bodemkwaliteit en de Circulaire bodemsanering. Een monster kan voldoen aan de achtergrondwaarde, terwijl een stof binnen het monster de achtergrondwaarde overschrijdt (Regeling bodemkwaliteit, art. 4.2.2).

Asbest
De resultaten van het NEN 5897 onderzoek worden volgens het huidige overheidsbeleid getoetst aan de regelingeving zoals opgenomen in het Productenbesluit asbest 2005.

In het productenbesluit asbest is vermeld dat het verboden is om asbest of asbesthoudende producten te vervaardigen, in Nederland in te voeren, voorhanden te hebben, aan een ander ter beschikking te stellen, toe te passen of te bewerken. Een product wordt niet als asbesthoudend beschouwd als aan het product geen asbest opzettelijk is toegevoegd en waarvan de concentratie serpentijnasbest, vermeerderd met tienmaal de concentratie amfiboolasbest, niet hoger is dan 100 milligram per kilogram droge stof. Deze waarde wordt aangeduid als restconcentratienorm.

Als het puin wordt hergebruikt, is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. In het Besluit is opgenomen dat voor asbest in grond en puin een gewogen gehalte van 100 milligram per kilogram droge stof (de concentratie serpentijnasbest, vermeerderd met tienmaal de concentratie amfiboolasbest) als maximale samenstellingswaarde geldt.

Onderzoeksmethodiek

Om de invloed van de voorgenomen nieuwe drinkwaterwinning Kruisland op de bodem te bepalen, is een bodemonderzoek uitgevoerd. De milieu hygiënische bodemkwaliteit is vastgesteld volgens NEN 5740. Er is een asbestonderzoek uitgevoerd bij een puinpad op een van de percelen volgens NEN 5897.

Voor het bepalen van de bodemkwaliteit is gebruik gemaakt van vooronderzoek, zintuiglijke waarnemingen en veldwerkzaamheden. De veldwerkzaamheden zijn uitgevoerd in januari 2021. Het veldwerk is uitgevoerd volgens de BRL SIKB 2000. Verspreid over het plangebied zijn geplaatst:

  • 90 boringen tot 0,5 meter onder maaiveld;

  • 25 boringen tot 0,7 meter onder maaiveld;

  • 4 boringen tot 2,0 meter onder maaiveld;

  • 6 asbestgaten in combinatie met boringen tot 0,8 meter onder maaiveld;

  • 15 peilbuizen.

Tijdens het veldonderzoek bleek op de locatie drainage aanwezig te zijn. De geplande diepe boringen konden daardoor slechts tot 0,7 meter onder maaiveld worden geplaatst. De peilbuizen zijn waar mogelijk aan de randen van de percelen geplaatst, zodat vanaf de sloot het patroon van de drainage bekeken kon worden. Ter plaatse van het noordelijkste perceel (397) konden echter helemaal geen peilbuizen worden geplaatst. De onderzoeksresultaten dienen wat betreft de ondergrond en het grondwater daarom als indicatief te worden beschouwd. Voor het beoordelen van de resultaten van het veldonderzoek is gebruik gemaakt van BOTOVA-gevalideerde software.

Voor het bepalen en beoordelen van raakvlakken met de bodemopbouw is gebruik gemaakt van het dinoloket (REGIS II, GeoTOP en boringen) en het bodemonderzoek.

11.5.1 Invloed op (water)bodemkwaliteit (verontreinigde (water)bodems)

Referentiesituatie

Uit het bodemonderzoek blijkt dat op twee plekken in de grond, waaronder het puinpad, sprake is van een overschrijding van de interventiewaarde voor lood en nikkel. De gehalten van de overige onderzochte stoffen zijn niet verhoogd ten opzichte van de interventiewaarde. Het puinpad bevat een gehalte aan asbest van 14 milligram per kilogram d.s. in de grondfractie <20 millimeter. De toetswaarde voor nader onderzoek (50 milligram per kilogram d.s.) en de interventiewaarde voor asbest (100 milligram per kilogram d.s.) worden hiermee niet overschreden. De grondwaterstand was op 20 januari 2021 0,73 meter onder maaiveld. In het grondwater is geen sprake van een overschrijding van de interventiewaarde. Op basis van de verwachte bodemkwaliteit is het gebruik van zowel PE 80 als PVC leidingmateriaal toegestaan.

Beoordelingsmaatlat

Tabel 11‑33: Beoordelingsmaatlat (water)bodemkwaliteit in de aanlegfase

Effectbeschrijving en -beoordeling in de aanlegfase

De analyseresultaten vormen geen milieu hygiënische belemmering voor de voorgenomen grondtransactie. De grond hoeft niet te worden afgevoerd en sanering is niet nodig. Daarom is dit effect beoordeeld als licht negatief (-).

Mitigerende maatregelen

Omdat de er slechts zeer lichte verontreiniging aanwezig is, zijn er geen mitigerende maatregelen nodig.

11.5.2 Invloed op bodemopbouw

Referentiesituatie

Vergravingen in slecht doorlatende lagen kunnen ertoe leiden dat er ‘kortsluiting’ ontstaat tussen het freatisch (ondiep) grondwater en diepere grondwaterlichamen. Dit kan leiden tot een wijziging van het grondwaterregime (grondwaterstanden) en de grondwaterkwaliteit. Dit is enkel het geval als er een duidelijke gebiedsdekkende scheidende laag aanwezig is. In het geval van lokale stoorlagen in de bodem (bijvoorbeeld klei- of leemlenzen) staan de verschillende grondwaterlichamen al met elkaar in verbinding omdat het grondwater als het ware om de lokale verstoringen heen kan stromen.

Het hydrologische systeem wordt beschreven in paragraaf 9.1. Op de locatie van het voorgenomen winveld is een scheidende laag (Hollandveen Laagpakket) aanwezig op circa 7 meter diepte. De tweede scheidende ligt op circa 90 meter. Bij de aanleg van de winputten worden deze twee scheidende lagen dus doorboord.

Beoordelingsmaatlat

Tabel 11‑34: Beoordelingsmaatlat bodemopbouw in de aanlegfase

Effectbeschrijving en -beoordeling in de aanlegfase

De nieuwe winputten worden tot in de diepere zandlagen (onder kleilaag van Formatie van Waalre) geplaatst. De aanwezige slecht doorlatende lagen worden doorprikt, wat leidt tot een kortsluiting tussen de aanwezige zandlagen. In de praktijk is het doorlatend vermogen langs de winputten beperkt en is de grondwaterstroming (kwel of wegzijging) ten gevolge van deze putten dus ook beperkt. Het effect op de grondwaterhuishouding is daarmee ook minimaal.

Brabant Water heeft er ook een groot belang bij om weerstanden in de bodem niet te verstoren, omdat dit tot risico’s voor de grondwaterkwaliteit kan leiden. Vanwege dit grote belang moet Brabant Water bij het boren ook voldoen aan de relevante richtlijnen voor het doorboren én herstellen van doorboorde kleilagen (zoals de richtlijn BRL Mechanisch Boren van de SIKB).

De werkzaamheden voor de inrichting van het winveld gebeuren op maaiveldniveau of in de ondiepe bodem (bijvoorbeeld het gebouw, kabels en leidingen en de inrichting van groen). Omdat de werkzaamheden niet diep zijn, wordt de scheidende laag niet volledig doorgraven. Het diepere grondwater komt dus niet in direct contact met het freatisch grondwater.

Tijdens de uitvoering is er mogelijk sprake van een opbarstgevaar van de veenlaag vanuit de onderliggende zandlaag. Door het afgraven van de toplaag neemt de neerwaartse druk af, er ontstaat een risico dat de veenlaag opbarst. Om dit risico te beheersen dient allereerst nagegaan te worden of er een daadwerkelijk opbarstrisico is. Deze risico-inschatting is onderdeel van een bemalingsadvies, welke benodigd is voor het aanvragen van een vergunning.

De scheidende kleilaag wordt wel doorboord, maar in de praktijk leidt dit niet tot storingen. Daarom is dit effect beoordeeld als licht negatief (-).

Voor de inrichting van het winveld wordt er geen effect (0) op de grondwaterhuishouding verwacht, mits er geen opbarstrisico is, of dit wordt beheerst met mitigerende maatregelen.

Mitigerende maatregelen

Als er, zoals verwacht, geen opbarstrisico is bij de graafwerkzaamheden, zijn er geen mitigerende maatregelen nodig. Als er toch sprake is van een opbarstrisico, moet tijdens de werkzaamheden spanningsbemaling worden toegepast. Hiermee wordt de waterdruk onder de veenlaag gereduceerd waarmee het risico op opbarsten wordt weggenomen.

11.5.3 Leemten in kennis en informatie

Omdat de peilbuizen niet overal en niet dieper geplaatst konden worden door aanwezige drainage, dienen de onderzoeksresultaten wat betreft de ondergrond en het grondwater als indicatief te worden beschouwd.