Verandering in grondwaterregime

Met het grondwatermodel is de grondwaterstand doorgerekend voor de periode 2007 - 2019. Hieruit zijn vier kenmerkende situaties afgeleid: Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG), Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG), Gemiddelde Voorjaars Grondwaterstand (GVG) en de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand in 2018.

  • De GHG is bepaald uit het 94% overschrijdingspercentage van de berekende grondwaterstanden in de periode 2009-2016;

  • De GLG is bepaald als het 6% onderschrijdingspercentage van de berekende grondwaterstanden in de periode 2009-2016;

  • De GVG is bepaald als door de berekende grondwaterstand op 1 april te bepalen voor ieder jaar in de periode 2009-2016. De GVG is de gemiddelde waarde van deze grondwaterstanden;

  • De GLG in 2018 is bepaald als het 6% onderschrijdingspercentage van de berekende grondwaterstanden in het jaar 2018.

De periode 2009-2016 is representatief voor een gemiddelde periode met een gemiddelde grondwateraanvulling. De zomer van 2018 wordt gebruikt voor inzicht in het effect van een erg droge zomer, inclusief een hogere onttrekking voor grondwaterberegening.

Bepompt pakket

Door het onttrekken van grondwater neemt de waterdruk (de stijghoogte) in het watervoerend pakket af waaruit grondwater onttrokken wordt (het bepompte pakket). Onttrekking vindt plaats uit de Formatie van Oosterhout op een diepte van 100 tot 150 meter. De verlaging in stijghoogte vindt plaats in een groot gebied rond Kruisland (zie Figuur 10‑1). Uitstraling van de winning wordt in noordelijke richting gedempt door de het Volkerak-Zoommeer. Het gebied waar de stijghoogte wordt verlaagd, strekt zich uit van de landsgrens met België in het zuiden tot aan het Hollands Diep in het noorden.

Figuur 10‑1: Berekende verlaging van de stijghoogte in het bepompte pakket (Formatie van Oosterhout)

Freatische grondwaterstand

De verandering in stijghoogte in het watervoerend pakket werkt door de aanwezigheid van verschillende weerstandbiedende lagen (Oosterhoutklei en de Waalreklei) beperkt door op de grondwaterstand aan maaiveld. Daarnaast speelt de aanwezigheid van waterlopen en drainage een rol. In gebieden met veel sloten zal minder drainage plaatsvinden van grondwater. Dit heeft tot gevolg dat er minder grondwater wordt afgevoerd door de beken, sloten en kreken, maar dat de grondwaterstanden hier minder dalen. De verlaging in grondwaterstand treedt niet overal in het gebied op en verschilt per gebied.

De mate van daling in grondwaterstand is in beeld gebracht voor vier verschillende situaties, representatief voor een wintersituatie (GHG), voorjaarsituatie (GVG), zomersituatie (GLG) en een extreem droge zomer (zomer 2018). In Figuur 10‑2, Figuur 10‑3, en Figuur 10‑4 staan de effecten op de GHG, GVG en GLG in het freatisch systeem (modellaag 1). Globaal zijn dit te verwachten effecten in een winter, voorjaar en zomersituatie.

Grondwaterstanden rond Kruisland zullen dalen met enkele cm tot ongeveer 20 cm. De mate van daling verschilt per locatie, per seizoen en per jaar. Grondwateronttrekking geeft een verlaging in grondwaterstand, maar dit effect wordt gedempt door minder afvoer van drainagewater. Dit is de reden dat de grondwaterstandsdalingen minder groot zijn in de omgeving van oppervlaktewater. De daling in grondwaterstand is juist hoger in gebieden waar drainage ontbreekt zoals de Rucphense bossen, verhard stedelijk gebied of stroomruggen langs de waterlopen. Het effect op de GLG is groter dan op de GHG en GVG, omdat er in de zomer minder drainage actief is, zowel buisdrainage als drainage door waterlopen. Op de stroomruggen liggen geen of minder drainagemiddelen, en daardoor worden effecten op de grondwaterstand minder gedempt. Verlagingen in grondwaterstand groter dan 10 cm komen in een normale zomer nauwelijks voor (zie Figuur 10‑4), in een erg droge zomer zijn er grotere aaneengesloten gebieden waar de dan al lage grondwaterstand tot 20 cm extra zal uitzakken (zie Figuur 10‑5).

Figuur 10‑2: Berekende verlaging van freatische grondwaterstand (modellaag 1) (GHG)

Figuur 10‑3: Berekende verlaging van freatische grondwaterstand (modellaag 1) (GVG)

Figuur 10‑4: Berekende verlaging van freatische grondwaterstand (modellaag 1) (GLG)

De verlagingen in grondwaterstand komen voor in een vlekkerig patroon. Verlagingen zijn groter op de hoger gelegen locaties, de infiltratiegebieden, en gebieden waar de grondwateraanvulling lager is als gevolg van bebouwing (verhard oppervlak) of bebossing (grotere verdamping). De zuidoosthoek bij de bossen bij Rucphen (groot hooggelegen bosgebied met voornamelijk naaldhout) en de zuidwesthoek bij de dorpskernen van Heerle, Wouw en Moerstraten zijn hier voorbeelden van.

In de natuurgebieden waarvoor een LESA is opgesteld, is de daling in GHG en GVG vrijwel altijd kleiner dan 2 centimeter; de GLG kan hier wel meer dan 2 cm dalen. In kleine delen van Cruijslandse Kreken en Everland is er een daling groter dan 2 centimeter berekend. Ook in NNB-gebieden langs de Smalle Beek en het Mark-Vlietkanaal is een daling groter dan 2 cm berekend. In paragraaf 11.2 is het effect op deze NNB-gebieden bepaald.

Effect in droge zomers

De verwachting is dat door klimaatverandering de zomers droger worden. De verlagingen in grondwaterstand als gevolg van de voorgenomen nieuwe drinkwaterwinning Kruisland zijn dan groter, ook al wordt dezelfde hoeveelheid van 3,5 miljoen m3 grondwater per jaar onttrokken. Door het gecombineerde effect van minder neerslag, meer verdamping en meer onttrekking in de omgeving voor de winning van drinkwater en beregening van landbouwgewassen dalen de grondwaterstanden verder dan in een gemiddelde situatie.

Om het potentieel effect van klimaatverandering in beeld te brengen is de situatie van 2018 als voorbeeld doorgerekend. Dit is een extreem voorbeeld. Ook rekening houdend met klimaatverandering, is een gemiddelde zomer in 2050 of 2080 volgens de KNMI-scenario’s (2023) niet zo extreem droog als in 2018.

Eerst is de werkelijke situatie van 2018 doorgerekend, dat wil zeggen met de hoeveelheid neerslag, verdamping en onttrekking van dat jaar. Vervolgens is doorgerekend wat het effect is van een winning van 3,5 miljoen m3 grondwater per jaar in die situatie. Uit een vergelijking van Figuur 10‑4 en Figuur 10‑5 volgt dat de berekende veranderingen in grondwaterstand dan groter zijn dan voor een gemiddelde zomer.

Deze berekeningsresultaten laten zien dat in extreem droge periodes, zoals een situatie die we in de zomer van 2018 hebben gehad, de grondwaterstand over een groter oppervlak meer dan 10 cm dalen. Dit is de extra daling ten opzichte van de lage grondwaterstanden die dan voorkomen in een extreem droge tijd. In natte periodes is het gebied minder gevoelig voor daling in grondwaterstanden.

Figuur 10‑5: Berekende verlaging van freatische grondwaterstand (modellaag 1) tijdens extreem droge zomer (zomer 2018)