Natuurgebieden in de omgeving

Algemene beschrijving natuurgebieden in het NNB

In het mogelijke beïnvloedingsgebied van Kruisland liggen meerdere grond- en oppervlaktewater-afhankelijke en onder NNB en Natura 2000 beschermde natuurgebieden. In een eerdere fase van het onderzoek is geanalyseerd welke natuurgebieden potentieel beïnvloed zouden kunnen worden door een voorgenomen nieuwe drinkwaterwinning (Royal HaskoningDHV, 2020).

In de verkenningsfase naar een nieuwe winlocatie zijn in 2020 zeven natuurgebieden geselecteerd waar mogelijk ecologische effecten werden verwacht als gevolg van de gebruiksfase van de winning. Deze gebieden zijn voor wat betreft het ecohydrologisch functioneren nader onderzocht in LESA’s (zie bijlage A3). Dit betekent niet dat er ook daadwerkelijk effecten van een drinkwaterwinning hoeven te zijn. In Figuur 9‑4 is het NNB weergegeven en staan de zeven natuurgebieden waarvoor LESA’s zijn opgesteld. Deze paragraaf geeft een korte beschrijving van deze natuurgebieden die is gebaseerd op de LESA’s. De LESA’s zelf zijn opgenomen in bijlage A3.

In deze LESA’s is de samenhang van het ecologisch functioneren van de natuurgebieden in relatie tot het watersysteem uitgewerkt. Voor elk gebied is een aparte LESA opgesteld, waarin uitgebreid wordt ingegaan op de ontstaanswijze van het gebied en de relatie tussen ondergrond, bodem, hydrologie, waterkwaliteit en natuurwaarden. Doel van de LESA’s is kennis vergroten over de werking van het hydrologisch systeem en inzicht krijgen in de sleutelprocessen die de (ontwikkeling van de) natuurwaarden in een gebied bepalen. De rapportages geven inzicht in het ecohydrologisch functioneren van de natuurgebieden en in eventuele knelpunten.

Figuur 9‑4: Ligging natuurgebieden (aangeduid met hun toponiem) waarvoor een LESA is opgesteld. De groene polygonen: NNB, de oranje lijnen: EVZ’s (Provincie Noord-Brabant, 2021)

De voorgenomen nieuwe drinkwaterwinning Kruisland ligt in een relatief laaggelegen gebied ten opzichte van de natuurgebieden in de omgeving. Ten zuiden van de voorgenomen winlocatie liggen de hoger gelegen zandgronden van het Brabants Massief met in het zuidwesten de uitloper van de Brabantse Wal; Zoomland. Het Zoomland bevindt zich op en langs de noordelijke uitloper van de Brabantse Wal. De Molenbeek (bij Nispen) snijdt zich door dit hooggelegen gebied heen. Ten westen hiervan zijn de beekdalen van de Rissebeek en Smalle Beek zichtbaar.

De overgang van de zandgronden naar de zeekleigronden wordt de Naad van Brabant genoemd. De natuurgebieden Gastels Laag, Oudland en Halsters Laag zijn gelegen in dit overgangsgebied. Ten noorden hiervan ligt het peilbeheerste gebied dat grotendeels onder zeeniveau ligt. In dit gebied liggen de Cruijslandse Kreken als natuurlijke resten van de historische overstromingen vanuit zee. Op de zandgronden komen leemlaagjes voor waarop ondiep grondwater kan stagneren. Voorbeelden zijn de Zeezuiper in het Zoomland en het Rozenven. Naar het noorden toe wordt de afdekkende holocene kleilaag steeds dikker. Veen is voor een groot deel weggegraven, maar komt ook nog steeds voor.

Oudland

Oudland is een Natte Natuurparel op een uitloper van een lage zandrug en ligt relatief laag in het landschap omgeven door zeekleiafzettingen. Hier lag vroeger een uitgestrekt veengebied waaruit tot in de Middeleeuwen veen is ontgonnen. Dijken om het gebied beschermden het waardevolle veen tegen de kracht van de zee. Het gebied bestaat uit een afwisseling van bossen, kleinschalig coulisselandschap en graslanden. Eind jaren tachtig van de vorige eeuw is in het gebied een ruilverkaveling uitgevoerd, waarmee het omringende landschap het karakter heeft gekregen zoals we dat nu kennen. De dijken zijn behouden gebleven, maar de kleinschaligheid van het landschap -buiten de landgoederen- is verdwenen.

De ontwatering in het omliggende landbouwgebied is sterk geïntensiveerd voor de landbouw en dat heeft een groot effect op de natuur in Oudland. Natte plekken zijn in Oudland grotendeels verdwenen. Het grondwater wordt vooral door neerslag beïnvloed. In de huidige situatie zakken de grondwaterstanden in de zomer (GLG) ver weg. Het is te droog voor de ambitie natuurtypen zoals nat schraalland en vochtig hooiland. Het huidige beheertype kruiden- en faunarijk grasland past veel beter bij de huidige omstandigheden. Voor ontwikkeling van de andere natuurtypen is toestroming van (iets) aangerijkt grondwater nodig. Om dit te realiseren zijn maatregelen in de oppervlaktewaterhuishouding buiten de grenzen van de natuurparel zelf nodig.

Halsters Laag

Halsters Laag is een Natte Natuurparel. Het is een laaggelegen gebied ten noordoosten van de Brabantse Wal en ten zuidwesten van Oudland. De Brabantse Wal loopt door tot aan Landgoed Dassenberg. Halsters Laag is van oorsprong een breed beekdal dat is uitgesleten in de hogere zandgronden van West-Brabant en wordt ingesloten tussen dekzandruggen en stuifduincomplexen. Het gebied ligt aan weerszijden van de watergang Ligne. De Ligne is een voormalige turfvaart. Halsters Laag was van oudsher een nat en ontoegankelijk gebied en is opgevuld geraakt met veen. Met de turfwinning in Halsters Laag werd in de 13e eeuw begonnen. Na een periode als inundatiegebied te zijn gebruikt, is tot begin vorige eeuw opnieuw turf gewonnen. De laagste delen van Halsters Laag zijn na de vervening nooit intensief in agrarisch gebruik geweest. Delen van het uitgeveende terrein zijn verlaten en begroeid met een combinatie van zomereik op stukken restveen en moerasbos in de veenputten. Andere delen zijn bezand en begreppeld om nog enige grasproductie mogelijk te maken.

In het Halsters Laag liggen oudere reservaatgebieden met natte schraallanden. Het huidig beheer van de al verworven verspreid liggende natuurpercelen is gericht op kruiden- en faunarijk grasland, hoog- en laagveenbos en rivier en beekbegeleidend bos. In de zuidwesthoek en in het centrale deel van Halsters Laag zijn in de jaren ’90 enkele percelen ingericht aansluitend aan het oorspronkelijk reservaat. In 2009 is in de zuidwesthoek van Halsters Laag opnieuw 30 hectare ingericht. Het beheer op de ingerichte percelen is gericht op nat schraalland. Hier zijn veldrusvegetaties, deels gerekend tot de Veldrus-associatie, kleine zeggenvegetaties en vegetaties van voedselarme, meestal zwak zure, soms zwak gebufferde wateren tot ontwikkeling gekomen. Bijzondere soorten in het oorspronkelijk reservaat zijn spaanse ruiter, blauwe knoop, moerasviooltje, klein glidkruid, stekelbrem en wilde gagel. In graslanden in het ingerichte deel komen onder andere teer guichelheil, moeraskartelblad en kleverige ogentroost voor. Kenmerkend voor de moerasvegetaties zijn moerashertshooi, galigaan, draadzegge, kleinste egelskop en drijvende waterweegbree. Galigaan en drijvende waterweegbree zijn beide Habitatrichtlijn soorten.

De Ligne en de watergangen die hier op uitmonden werken in het zuidelijk deel van Halsters Laag drainerend op het aangrenzend natuurterrein. Het zuidoostelijk deel van Halsters Laag is grotendeels nog in landbouwkundig gebruik. De al verworven percelen worden beheerd als kruidenrijk grasland. In dit deelgebied is een sterke kwelstroom vanaf de omringende hoger gelegen zandgronden aanwezig. Deze kwel treedt nu uit in diepe sloten die het landbouwgebied doorsnijden. In deze sloten komt veldrus voor, als indicator voor jong grondwater.

Zoomland

Zoomland, onderdeel van het Vogelrichtlijngebied van Natura 2000-gebied De Brabantse Wal, bestaat uit beboste droge stuifzandgronden en natte moerasvegetaties. Oude beukenlanen van de landgoederen op korte afstand van de verdronken bomen in het ven de Zeezuiper staan hier symbool voor. De hoge gronden met stuifduinen bestaan voornamelijk uit bossen met enkele open plekken met heide of graslanden en zijn afhankelijk van regenwater. Ten oosten hiervan ligt de Zeezuiper, een voedselrijk ven met een weelderige moeras- en struweelbegroeiing. De vegetatie in de natte laagte van de Zeezuiper bestaat uit moeras-, struweel- en pioniervegetaties op de gradiënt van permanent geïnundeerd, tot nat en ’s zomers droogvallend. Dit ven wordt in hoofdzaak gevoed met regenwater en deels met lokaal toestromend grondwater vanuit de flanken. De aanwezigheid van wilde gagel op de westflank van de Zeezuiper is een aanwijzing voor lokale toestroom van grondwater vanuit het aangrenzende stuifzand. De bodem van de Zeezuiper bestaat uit slecht doorlatende veen- en leemlagen. Het oppervlaktewaterpeil fluctueert tussen de seizoenen en daarmee varieert de omvang van de plas. Grondwaterstanden zijn in de winter vaak hoog en komen dan tot aan maaiveld. In de droge zomers van 2018-2020 zijn de grondwaterstanden diep weggezakt en daarmee zijn delen van het ven tijdelijk drooggevallen.

Van de aan watergebonden Vogelrichtlijnsoorten van de Brabantse Wal, A004 Dodaars en A008 Geoorde fuut, broedt de dodaars in zeer lage en variërende aantallen op de Zeezuiper. De dodaars eet, als pioniersoort van ondiepe wateren, vooral kleine vis en andere kleine waterdieren, Deze soort leeft van vis en andere kleine waterdieren en broedt op ondiepe, voedselrijke wateren met een weelderige oeverbegroeiing. Af en toe droogvallen kan dan ook een gunstig effect hebben op het voorkomen van de dodaars. Uit onderzoek door Sovon komt naar voren dat het aantal broedparen per jaar sterk kan fluctueren. De pieken vallen vaak samen met een reeks van zachte winters in combinatie met neerslagrijke voorjaren. Omgekeerd kelderen de aantallen na strenge winters en zijn sommige broedplaatsen ongeschikt in droge voorjaren. Van de geoorde fuut zijn hier geen broedgevallen bekend. De geoorde fuut is meer gebonden aan voedselarme tot matig voedselrijke wateren.

Watermolenbeek

De Watermolenbeek ontspringt in het hoger gelegen Kempisch Plateau in Vlaanderen en stroomt richting Roosendaal. De beek ligt laag in het landschap. Daardoor is het gebied van nature nat en heeft er zich in het verleden veen kunnen ontwikkelen. De omgeving is wel aanzienlijk veranderd. De beek is sterk genormaliseerd, gestuwd, drainage is aangelegd en het landgebruik is geïntensiveerd.

Het Molenbeekbos bestaat in hoofzaak uit jong opgaand loofbos, aangeplant in de jaren ’90. Een kleine kern van het Molenbeekbos bevat een oude, originele bosgroeiplaats van meer dan 200 jaar oud. Deze oude boskern heeft een vegetatie die past bij natte, basenrijke groeiplaatsen zoals die horen bij Elzenbroekbossen. Aan de noordkant van het Molenbeekbos bevindt zich een stuw in de Molenbeek met een verval van 1,5 meter. In het Molenbeekbos is een diep ingesneden meanderende nevengeul aangelegd als bypass om deze stuw. De provinciale natuurambitie streeft naar ontwikkeling van beekbegeleidend bos en dynamische moerasvegetaties in het hele Molenbeekbos. Dit vergt permanent hoge, weinig wisselende waterstanden of regelmatige inundaties. Hier is nu geen sprake van, mede door de diep ingesneden nevengeul.

Het Everland is een kleinschalig graslandreservaat, gelegen aan de westzijde van de Molenbeek boven Nispen. Diepe sloten scheiden het natuurgebied van de omringende landbouwgronden. De kruidenrijke graslanden worden beheerd als weiland of als hooiland (deels) met nabeweiding. Kwelindicatoren zoals holpijp, waterviolier en duizendknoopfonteinkruid beperken zich tot de aanwezige sloten en het hooiland in het zuidwestelijk deel van Everland. Centraal in Everland ligt een klein bosperceel met een rijke ondergroei, te typeren als Vogelkers- Essenbos. In de kruidlaag komen een aantal bijzondere soorten voor, zoals echte valeriaan, slanke sleutelbloem en zwartblauwe rapunzel, kenmerkend voor een vochtige, basenrijke groeiplaats. De beoogde natuurambitie voor de graslanden is vochtig hooiland. Daarvoor zijn ondiepe waterstanden en kwel gedurende een deel van het jaar tot in de wortelzone noodzakelijk.

Spuitendonks bosje is een Vogelkers-Essenbos op een oude bosgroeiplaats op de flank van de Spuitendonkse beek bij Wouw. Onder het Spuitendonks bosje is ondiep klei aanwezig. Die ondiepe weerstandbiedende laag zorgt ervoor dat vanuit de omgeving toestromend water en regenwater moeilijk kan infiltreren. Dat sprake is van relatief basenrijke, natte omstandigheden valt af te leiden uit de ondergroei met soorten als muskuskruid, bosanemoon, dotterbloem, ijle zegge en gulden boterbloem. De beoogde natuurambitie haagbeuken-essenbos past bij de huidige natuurkwaliteit.

Rozenven

Het Rozenven ligt in een laagte op het dekzandplateau, deels in lemige beekafzettingen. Halverwege de vorige eeuw was het Rozenven praktisch dichtgegroeid. In 1961 is het ven uitgebaggerd. In 2003 is het ven opnieuw opgeschoond en in 2014 is het natuurgebied aan de zuidzijde uitgebreid. Het ven wordt omzoomd door vochtige en droge heide en een wilgenstruweel. Het ven wordt vooral gevoed met regenwater en in de winter ook door vanaf de flanken toestromend grondwater. In de zomerperiode overheerst verdamping en verliest het ven water naar de omgeving. Het venpeil fluctueert door het jaar heen met een halve tot één meter. Vanwege de grote diepte valt het ven echter nooit droog. Na de herinrichting heeft het Rozenven zich ontwikkelt tot zwakgebufferd ven. In de vochtige heide op de oostoever komen moeraswolfsklauw, snavelbies, beenbreek en klokjesgentiaan voor, soorten die een hoge voorjaarsgrondwaterstand nodig hebben.

Gastels Laag

Gastels Laag ligt op de overgang van de hogere zandgronden naar het krekengebied. Gastels Laag bestaat uit een natte, met veen gevulde laagte, ingesloten door de dekzandrug van Oud Gastel en de Heinsberg. Vanaf de 13e eeuw is hier turf gewonnen. Vanaf het moment dat het niet meer mogelijk was om water af te voeren werd de systematische turfwinning gestaakt en werd het terrein in gebruik genomen als hooiland. Na een periode van turfwinning uit boerenkuilen werd het terrein weer opgevuld en bezand. De laagste delen van Gastels Laag, waaronder een elzenbroekbosje en een hooilandje met blauwgraslandvegetatie bleven als reservaatgebied gespaard. In de Ruilverkaveling is dit reservaatgebied uitgebreid en in 1995 is het gebied heringericht. Gastels Laag staat bekend om zijn soortenrijke schraallandvegetaties die zich hier na de inrichting hebben ontwikkeld. Door de vlakke ligging van het terrein en het geringe verhang is de waterafvoer van de schraallanden kwetsbaar en treedt gemakkelijk regenwaterstagnatie op. Hierdoor delen van Gastels Laag treedt verzuring op. Nat schraalland past het beste bij de huidige grondwaterstanden en grondwaterkwaliteit.

Cruijslandse Kreken

Cruijslandse Kreken ligt in het NNB en is ook voor een deel een Natte Natuurparel (Krekensysteem De Beek/Roode Weel). De Cruijslandse Kreken zijn ontstaan als een stelsel van getijdegeulen nadat de zee in de Sint Elisabethsvloeden van 1421 en 1424 het oorspronkelijke veenlandschap in het lage deel van West-Brabant had opgeslokt. Zo’n 65 jaar lang had de zee vrij spel in het gebied van Cruijslandse Kreken en werd op veenrestanten en de Pleistocene zandondergrond een laag lichte tot zware zavel en klei afgezet. In 1487 werd het gebied bedijkt en ontstond de polder Kruisland. De Cruijslandse Kreken zijn laaggelegen, tot onder zeeniveau. De eeuwkanten (de kreekoevers) zijn deels opgehoogd met opgebrachte grond. De waterlopen in de polder Kruisland hebben een belangrijke functie voor de waterhuishouding van de omliggende agrarische gronden. De stuwpeilen zijn ook op deze functie ingericht, met een tegennatuurlijk stuwregime, het winterpeil is lager dan het zomerpeil.

De Cruijslandse Kreken hebben een belangrijke functie voor de natuur als verbindingszone en voor de waternatuur. De waterplantenvegetaties in het krekensysteem lijken matig ontwikkeld te zijn. De kreek Rode Weel is geïsoleerd van de overige kreken met stuwen waardoor een vast en hoger waterpeil kan worden gehandhaafd, met ook een betere waterkwaliteit. Ook de waterplantenvegetatie is beter ontwikkeld. Bij de Roode Weel volgen de graslanden de moerassen op in de vegetatiegradiënt. Ook op andere locaties komen de moeraszone en graslandzone naast elkaar voor. In het provinciale Natuurbeheerplan staan de natuurambities weergegeven. Voor de oevers van de kreken en voor de Roode Weel is Vochtig hooiland, Rivier- en beekbegeleidend bos, Gemaaid rietland en Dynamisch moeras voorzien. Het huidige tegennatuurlijke stuwregime vormt een beperking bij de ontwikkeling van natuurlijke oevervegetaties.

Overige natuur in het NNB en EVZ’s

Naast de zeven gebieden bestaat het NNB in de omgeving van de drinkwaterwinning Kruisland uit verspreid gelegen bosgebieden, graslanden en grotere landschapselementen (zie Figuur 9‑4). De grotere beken en watergangen, zoals de Ligne, de Steenwijksche Vliet, het Mark-Vlietkanaal, de Cruijslandse kreken, de Smalle Beek, de Spuitendonkse beek, de Rissebeek en de Molenbeek zijn onderdeel van het NNB en verbinden de verspreid liggende landnatuur. De Ligne, de Cruijslandse kreken, het Mark-Vlietkanaal en de Molenbeek zijn tevens KRW-waterlichaam.

Onderdeel van het NNB zijn de EVZ’s (zie Figuur 9‑4). De gerealiseerde EVZ’s in het onderzoeksgebied vallen samen met het NNB van en langs de beken en watergangen. Enkele EVZ’s tussen deze watergangen zijn nog niet gerealiseerd.

Autonome ontwikkelingen

Onderdeel van de referentiesituatie zijn autonome ontwikkelingen. Er zijn nog knelpunten in de natuurgebieden die autonoom aanpassing vragen in het waterbeheer of landgebruik in de (ruime) omgeving. In het verleden zijn herstelmaatregelen uitgevoerd. De restantopgaven zijn opgenomen in beleidsprogramma’s waarin natuurherstelmaatregelen worden voorbereid voor het NNB, Natte Natuurparels en Natura 2000.

Om de KRW toestand te verbeteren worden er autonoom diverse maatregelen genomen. Het streven van de Kaderrichtlijn Water is dat uiterlijk in 2027 een goede waterkwaliteit bereikt wordt. Hiertoe zijn in het Stroomgebiedsbeheerplan 3 diverse maatregelen benoemd. Zo is voor de Cruijslandse Kreken project Cruijslandse Kreken Fase 2 in voorbereiding Het project behelst kreekherstel en aanleg van EVZ’s en wordt naar verwachting in 2026 uitgevoerd. Verder wordt er momenteel gewerkt aan diverse ecologische verbindingszones in de Ligne-Vliet (uitvoering verwacht eind 2025), een deel van de Molenbeek en Derriekreek (uitvoering verwacht 2025). Op basis hiervan is het de verwachting dat er autonoom een verbetering optreedt van de ecologische waterkwaliteit en versterking van de natuurwaarden in het gebied.

Project Cruijslandse Kreken

Het waterschap Brabantse Delta heeft vanuit de Kaderrichtlijn Water een opgave voor de Cruijslandse Kreken. Ze is daarom voornemens om in dit gebied een robuust watersysteem te realiseren. Dit doet het waterschap in samenwerking met de gemeente Steenbergen, Staatsbosbeheer en Brabants Landschap door het herstellen van kreken tussen Steenbergen en Kruisland en het realiseren van ecologische verbindingszones (EVZ’s). Daarnaast levert ze met dit project een bijdrage om meer ruimte voor waterberging te creëren. De kreken zijn belangrijk voor het waterbeheer en spelen een belangrijke rol voor andere sectoren, zoals natuur, recreatie en landbouw. Het project is gestart in 2015 met de realisatie van de eerste fase van het project (zie Figuur 9‑5). Momenteel wordt gewerkt aan de tweede fase van het project. Hiertoe wordt 11 km kreek herstelt en vindt inrichting van de EVZ plaats ter hoogte van het blauwe gebied in Figuur 9‑5. Er is op dit moment een ontwerp projectbesluit in voorbereiding. Uitvoering wordt verwacht begin 2026. Uitgangspunt is dat de maatregelen volgens de KRW uiterlijk in 2027 gerealiseerd zijn.

Figuur 9‑5 Realisatie kreekherstel en EVZ [Brabantse Delta]

Overige natuur buiten het NNB

Het landelijk gebied rondom de voorgenomen winlocatie is in hoofdzaak ingericht ten behoeve van akkerbouw, met verspreid teelt in kassen, fruitteelt, boomteelt en veeteelt. De verkaveling is rationeel met grote gebruikspercelen. De aanwezige natuurwaarden in dit landelijk gebied zijn te vinden in wegbermen, wegbeplantingen, waterlopen en waterkanten en bestaan uit algemeen in Nederland voorkomende planten- en diersoorten. De grotere beplantingselementen in het landelijk gebied maken deel uit van het NNB. Twee voormalige zandwinplassen bij Moerstraten vallen buiten het NNB.