Natuur

Beleid, wet- en regelgeving

De Omgevingswet en bijbehorende besluiten zoals het Bal en het Bkl gaan onder meer over het behoud en herstel van de biodiversiteit. In de Omgevingswet zijn de Europese habitat- en vogelrichtlijnen geïmplementeerd. De soortenbescherming van inheemse flora en fauna is overal in Nederland van toepassing. De gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden is alleen gericht op het beschermen van de instandhoudingsdoelstellingen in de Natura 2000-gebieden, ook tegen effecten van buitenaf. Per gebied worden voor de soorten en habitattypen instandhoudingsdoelstellingen bepaald. Dit kunnen behouds- of uitbreidings-/verbeteringsdoelstellingen zijn.

De Omgevingswet omvat rijksregels die de volgende algemene doelen hebben:

  • Het beschermen en ontwikkelen van de natuur;

  • Het behouden en herstellen van biologische diversiteit;

  • Het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen.

Deze algemene doelenbepaling beoogt actieve soortenbescherming anders dan de vorm van passieve soortenbescherming via de verbodsbepalingen gericht op een nalaten. De opdracht aan bestuursorganen is om actief beleid te voeren om een gunstige staat van instandhouding van de soorten te bereiken. Deze verplichting om aan actieve soortenbescherming te doen, vloeit voort uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.

Het Besluit activiteiten leefomgeving bevat een specifieke zorgplicht voor Natura 2000 (art. 11.6) en inheemse soorten (art. 11.27).

De Omgevingswet en bijbehorende Bal reguleren activiteiten die met natuur te maken hebben of die een mogelijk een nadelig effect kunnen hebben. Deze activiteiten hebben (mogelijk) effect op dieren en planten in het wild en hun leefomgeving. In het Bal zijn drie beschermingstypen met een eigen toetsingskader te onderscheiden:

  • Natura 2000-gebieden;

  • Flora en fauna (inheems);

  • Houtopstanden (buiten de bebouwde kom).

De bescherming van het NNN, welke in Brabant onderdeel is van het NNB, valt ook onder de Omgevingswet met als grondslag het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De uitwerking daarvan wordt op provinciaal niveau nader uitgewerkt. De regels verzekeren in ieder geval dat de kwaliteit en oppervlakte van het NNN niet achteruitgaan, dat de samenhang tussen de gebieden van het natuurnetwerk wordt behouden en dat, als binnen het natuurnetwerkactiviteiten worden toegelaten die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de ecologische waarden en kenmerken van het natuurnetwerk, deze gevolgen tijdig worden gecompenseerd, zodanig dat de kwaliteit, oppervlakte en samenhang van het natuurnetwerk behouden blijven.

Bescherming van natuurgebieden en andere specifieke gebieden met bijzondere natuurwaarden zoals weidevogelleefgebieden in agrarisch gebied is planologisch geborgd op provinciaal en gemeentelijk niveau in omgevingsverordeningen en omgevingsplannen. De planologische bescherming van gebieden heeft ruimtelijk gezien overlap met de wettelijk beschermde natuurwaarden.

Onderzoek naar significante gevolgen

Bij projecten in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied dient in een oriënterende fase (voortoets) onderzocht te worden of de ontwikkeling een significant (negatief) gevolg op het betreffende Natura 2000-gebied kan hebben. Als na dit onderzoek op voorhand niet kan worden uitgesloten dat de activiteit een significant gevolg heeft, dient meer gedetailleerd dan in de oriënterende fase in kaart gebracht te worden wat de effecten van de activiteit kunnen zijn.

Deze laatste analyse heet een ‘passende beoordeling’. Wanneer uit de passende beoordeling (bijvoorbeeld na het nemen van maatregelen, extern salderen of ecologisch beoordelen) alsnog de zekerheid wordt verkregen dat de activiteit geen significant gevolg heeft, staat de Omgevingswet besluitvorming (voor wat betreft gebiedsbescherming) niet in de weg.

Toetsing stikstofdepositie

Als een ontwikkeling op zichzelf niet leidt tot een toename van stikstofdepositie (> 0,00 mo per hectare per jaar), dan is op grond van objectieve gegevens uitgesloten dat de ontwikkeling qua stikstofdepositie significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied heeft. Het project is dan vanwege stikstofdepositie niet vergunning plichtig op grond van de Omgevingswet.

Als een ontwikkeling op zichzelf leidt tot een toename van stikstofdepositie, maar vergeleken met de referentiesituatie er geen toename is van stikstofdepositie, dan zijn er eveneens geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden en is ook dan het project niet vergunningplichtig. In de twee genoemde situaties staat de Omgevingswet besluitvorming (voor wat betreft gebiedsbescherming) dan niet in de weg.

Onderzoeksmethodiek

De effecten zijn bepaald door middel van een bureaustudie. Hiervoor is informatie over de ligging van Natura 2000, NNB en leefgebied voor soorten gebruikt die al eerder in de MER is besproken.

15.1.1 Invloed op instandhoudingsdoelen Natura 2000 (habitattypen en soorten, waaronder stikstofdepositie)

Referentiesituatie

De winlocatie ligt niet in een Natura 2000-gebied en draagt door het huidige gebruik niet op enige wijze bij aan het behalen van instandhoudingsdoelstellingen.

Beoordelingsmaatlat

Tabel 15‑2: Beoordelingsmaatlat instandhoudingsdoelstellingen Natura 2000 in de gebruiksfase

Effectbeschrijving en -beoordeling in de gebruiksfase

Tijdens de gebruiksfase van de winlocatie vinden er zeer incidenteel onderhoudswerkzaamheden en controles aan de installaties plaats. De winlocatie ligt niet in een beschermd Natura 2000-gebied. De afstand tot het meest nabij Natura 2000-gebied is groot genoeg om effecten van alle mogelijk externe werking van onderhoud en beheer uit te kunnen sluiten. Ook stikstofdepositie kan worden uitgesloten omdat één personenauto per maand niet te onderscheiden is van het aanwezige verkeer.

De herinrichting van de winlocatie zal eraan bijdragen dat de locatie geschikt zal worden als leefgebied voor meerdere soorten planten en dieren. Dit betreft echter vrijwel zeker geen instandhoudingsdoelstellingen.

Het is niet aannemelijk dat de herinrichting op enige wijze bijdragen aan het behalen van instandhoudingsdoelstelling. De effecten van alle varianten van de herinrichting zijn daarom neutraal (0).

Mitigerende maatregelen

Er zijn geen mitigerende maatregelen van toepassing.

15.1.2 Invloed op kwaliteit en oppervlakte Natuur Netwerk Brabant

Referentiesituatie

De winlocatie ligt niet in NNB-gebied. Het meest nabije gebiedje ligt op ongeveer 300m. Het huidige intensieve agrarische gebruik draagt niet bij aan de kwaliteit of leefgebied van dit NNB-gebied. Het huidige agrarische gebruik kan door verstoring maar vooral door verwaaien en uitspoeling van mest en bestrijdingsmiddelen wel een licht negatie effect op dit NNB-gebied hebben.

Beoordelingsmaatlat

Tabel 15‑3: Beoordelingsmaatlat kwaliteit en oppervlakte Natuur Netwerk Brabant in de gebruiksfase

Effectbeschrijving en -beoordeling in de gebruiksfase

Tijdens de gebruiksfase van de winlocatie vinden er zeer incidenteel onderhoudswerkzaamheden en controles aan de installaties plaats. Tijdens een dergelijk bezoek is het door het type verstoringen en de afstand onwaarschijnlijk dat dieren verstoord worden die gebruik maken van het NNB. Beheer en onderhoud van de winlocatie heeft geen effect (0) op NNB-gebied.

Door de herinrichting wordt de winlocatie veel geschikter voor meerdere planten- en diersoorten waardoor populaties uit het nabije NNB-gebied een groter leefgebied kunnen krijgen. De herinrichting van de winlocatie is licht positief omdat dit het NNB kan versterken. De verschillen tussen de inrichtingsvarianten zijn hierbij marginaal. In alle gevallen komt er extra oppervlaktewater (al dan niet droogvallend) en extra struiken en bomen met daartussen bloemrijk grasland. Daardoor kunnen globaal dezelfde soorten gebruik maken van het heringerichte gebied. Alle varianten zijn daarom positief (+) beoordeeld.

Mitigerende maatregelen

Geen mitigerende maatregelen van toepassing.

15.1.3 Invloed op beschermde soorten

Referentiesituatie

In de huidige situatie is de locatie niet of nauwelijks geschikt als leefgebied van beschermde soorten. Het is niet uit te sluiten dat er incidenteel een soort als kievit in het gebied zal broeden of dat een zoogdier het gebied doorkruist.

Beoordelingsmaatlat

Tabel 15‑4: Beoordelingsmaatlat beschermde soorten in de gebruiksfase

Effectbeschrijving en -beoordeling in de gebruiksfase

Tijdens de gebruiksfase van de winlocatie vinden er zeer incidenteel onderhoudswerkzaamheden en controles aan de installaties plaats. Tijdens een dergelijk bezoek kunnen dieren verstoord en overreden worden. De onderhoudswerkzaamheden en regulier gebruik kunnen enige verstoring veroorzaken. Deze is naar verwachting marginaal en kan als worst-case als licht negatief beoordeeld worden. De negatieve effecten kunnen echter alleen ontstaan omdat door de herinrichting het gebied geschikt geworden is als leefgebied voor verschillende planten en diersoorten. Daardoor is het netto-effect van de herinrichting inclusief de marginale negatieve effecten van beheer en gebruik licht positief (+).

De installaties veroorzaken in de gebruiksfase enige geluid en trillingen. Door het constante en voorspelbare karakter daarvan zullen diersoorten daar snel aan wennen en nauwelijks of geen hinder van ondervinden.

Onderdeel van de voorgenomen werkzaamheden is een herinrichting van het waterwingebied. De oude kreek wordt bij alle inrichtingsvarianten nadrukkelijker teruggebracht in het landschap door het plaatsen van bomen en struwelen rondom de oude kreek. Bij de variant “Contrast” wordt bovendien de grond verder afgegraven zodat er ook daadwerkelijk permanent water staat in de oude kreek en worden er twee poelen aangelegd. Door deze herinrichting ontstaat er nieuw leefgebied voor soorten van bloemrijk grasland, struweel, bomen en het oppervlaktewater. Verschillende soorten zoogdieren, vogels en ongewervelden zullen zich in dit gebied kunnen vestigen of gebruiken als broedlocatie of onderdeel van hun leefgebied. Het is ook mogelijk dat amfibieën gebruik maken van het oppervlaktewater en de winlocatie als landleefgebied gaan gebruiken.

De herinrichting van de winlocatie waarbij gebruik gemaakt wordt van bomen en struiken (alle varianten) heeft ook tot gevolg dat roofvogels en nestpredatoren als buizerd, kraai en ekster gebruik kunnen maken van met name de bomen als uitkijk. Hierdoor is het aannemelijk dat nestpredatie van weidevogels rondom de winlocatie toe zal nemen en/of weidevogels deze locatie zullen mijden. In de ruime omgeving is zeer veel vergelijkbaar open gras- en akkerland aanwezig, waardoor de winlocatie en de directe omgeving daarvan zeker geen belangrijkrijke broedlocatie betreft.

Op basis van de natuurtoets blijken er nauwelijks weidevogels gebruik te maken van de winlocatie en de omgeving daarvan. Daarom wordt een eventueel negatief effect van de opgaande vegetatie op weidevogels als zeer marginaal beoordeeld. Daardoor blijft het netto-effect van de herinrichting inclusief de marginale negatieve effecten op weidevogels licht positief (+). Er is geen onderscheid in effecten tussen de inrichtingsvarianten.

Mitigerende maatregelen

Om verstoring te beperken en de kans op het overrijden van dieren te verkleinen zullen reguliere controles alleen overdag plaatsvinden. De daarbij gebruikte voertuigen zullen op de toegangsweg zeer rustig rijden (max 10 km/u) en stoppen als zij gewervelde dieren op de weg zien om deze de kans te geven weg te vluchten. Reguliere controles zullen niet tijdens het broedseizoen (globaal 15 maart – 15 juli) gepland worden om verstoring van broedvogels te voorkomen.

Bij calamiteiten kan bezoek in de avond, nacht en het broedseizoen niet uitgesloten worden en moet zo veel als mogelijk voorkomen worden dat dieren verstoord worden door:

  • Bij gebruik van verlichting deze zoveel mogelijk te beperken en alleen het relevante gebied aan te lichten

  • Eventueel opgeschikte dieren de kans geven weg te vluchten.

15.1.4 Leemten in kennis en informatie

Voor dit thema zijn geen leemten in kennis en informatie geconstateerd.